Out of Africa!
Laatste trein naar Zona Verde. Mijn ultieme Afrikaanse safari – Paul Theroux – Atlas Contact – 416 blz.
Nooit eerder brak Paul Theroux een reis af omdat hij de omstandigheden spuugzat was. Enkele jaren geleden overkwam hem dat voor het eerst. En nog wel in Afrika, het werelddeel dat hij beschouwt als een ‘thuis’ sedert hij in de vroege jaren zestig als vrijwilliger bij het Peace Corps Engelse les gaf op een dorpsschool in Malawi. Theroux heeft Afrika in de halve eeuw die sindsdien is verstreken zien veranderen, ten goede en ten slechte. Hij is dus wel wat gewend. Maar na enkele weken in Angola te hebben rondgereisd werd het hem te veel: de armoede, de corruptie, het geweld en de uitzichtloosheid. Hij brak. Vroeg zich af wat hij er in godsnaam deed. En ging naar huis.
Gelukkig schreef hij over die ervaring dit bijzondere boek. De toon is afwisselend enthousiast, melancholiek en terneergeslagen. Theroux lijkt kritischer dan in zijn eerdere reisboeken, onderhevig aan stemmingswisselingen wanneer het tegenzit. Hij is niet meer de jonge idealist die lesgeeft op een Afrikaanse dorpsschool, iets dat ook al duidelijk werd in zijn mooie Afrikaanse reisverslag Dark Star Safari (2002) en zijn vorige roman, De benedenrivier (2012).
Bij het afbreken van de reis heeft Theroux pas een klein deel van zijn route afgelegd. Die voerde vanuit Kaapstad door Zuid-Afrika en Namibië naar Luanda, de hoofdstad van Angola. De verdere route zou zigzagsgewijs via Congo, Gabon, Kameroen en Nigeria naar Mali leiden, om te eindigen in Timboektoe.
In Kaapstad bezoekt Theroux townships en praat met bewoners en met mensen die ontwikkelingswerk doen. Wat hij aantreft is een mix van verbeteringen en doffe ellende. Wie slim is, hard werkt én bovendien geluk heeft kan voor zichzelf een beter leven voor elkaar boksen. Maar voor heel veel anderen gaat dat niet op. De ernst en omvang van de problematiek is, ook ruim twintig jaar na het einde van apartheid, nog enorm.
In Namibië, een voormalige Duitse kolonie, gaat Theroux met een groepje Ju’hoansi – Bosjesmannen – mee de bush in. Het is een idyllische ervaring, hij waant zich in het authentieke, onbedorven Afrika. Of in ieder geval in het Afrika dat hij als jonge man kende, waar veel mensen nog één waren met de natuur. Tot hij na afloop merkt dat de mannen en vrouwen zich in een compound naast hun ‘dorpje’ omkleden in versleten westerse kleren en op hun brommer stappen om naar huis te gaan. Het evenement blijkt voor de toeristen in scène gezet, hij had dat niet door.
Bij het passeren van de grens tussen Namibië en Angola komt hij in een andere wereld terecht. Een wereld waar hij is overgeleverd aan de willekeur en corruptie van douaneambtenaren, waar geweld een alledaags verschijnsel is. Om niet op te vallen als oudere – en dus mogelijk rijke – blanke draagt hij goedkope kleren en heeft in een klein rugzakje uitsluitend het hoognodige bij zich. In Angola ontbreekt na een burgeroorlog de infrastructuur vrijwel geheel. Tijdens een rit in een kleine bus naar Luanda, dwars door het land, ziet hij de verwoesting: de bossen – de ‘Zona Verde’ – zijn gekapt, de dieren zijn gedood, de wegen zijn slecht, de gebouwen bouwvallig en overal liggen landmijnen. Wanneer de bus pech krijgt moeten de passagiers langs de weg overnachten. Van een oude vrouw koopt hij enkele dagen achtereen wat te eten: een steeds meer door vliegen bedekte kippenpoot.
Angola is rijk aan mineralen en olie. In het zakencentrum van de hoofdstad Luanda ziet Theroux die rijkdom, buiten die paar vierkante kilometer absoluut niet. De rest van Luanda is een hel waar je, als je niet oppast, je leven niet zeker bent: ‘I became conscious of entering a zone of irrationality. Going deeper into Luanda meant travelling into madness’.
Het maakt Theroux woedend. Op de corrupte, moordzuchtige staatshoofden die uitsluitend uit zijn op hun persoonlijke verrijking, niets geven om de bevolking en het morele besef hebben van een fruitvlieg. Op de internationale hulporganisaties die door hun jarenlange steun bij de Afrikanen een passieve houding in de hand werken, met als gevolg dat Afrika het lot onvoldoende in eigen hand neemt. Op beroemdheden als Bono en Madonna die goedbedoelde maar onzinnige hulpacties op touw zetten. Dit zijn stokpaardjes van hem, hij ziet ze hier weer bevestigd. Al zal het beeld in werkelijkheid meer grijstinten bevatten dan de zwart-wit schildering die Theroux ons in zijn boosheid geeft.
Die woede wordt uiteindelijk berusting, besef van de zinloosheid van de hele onderneming. Hij houdt nog steeds van Afrika, maar dit Afrika wil hij niet. Hij wil weg. Hij pakt zijn spullen en vertrekt.
Je vraagt je dan af of zijn leeftijd een rol speelt, Theroux is inmiddels zeventig. Hij is openhartig over zijn leeftijd: hij slikt ’s morgens de nodige pillen, heeft last van jicht en kan minder goed tegen jetlag. Hij realiseert zich terdege dat dit misschien een trip is voor een jonger iemand: ‘It occurs to me that someone else should be doing this, someone younger perhaps, hungrier, stronger, more desperate, crazier. But there is such a thing as curiosity, dignified as a spirit of inquiry, and this nosiness has ruled my life as a traveller and a writer’. Dit noteert hij aan het begin van de reis, in een luxueus hotel in Kaapstad. Hij wist wat hem te wachten stond, maar het bleek veel erger dan hij vermoedde.