Kees de jongen gaat nooit verloren
Deze week verschijnt de hertaling van Kees de jongen door Tiny Fisscher. Een waagstuk, want het is nogal wat om die klassieker onder handen te nemen. Uitgeverij Aerial Media Company heeft Fisscher de kans gegeven om dit avontuur aan te gaan. ‘Toen Tiny zich met dit plan bij ons meldde, waren wij meteen enthousiast,’ aldus Hans Janssen van Aerial. ‘Er zijn van die verhalen die absoluut niet verloren mogen gaan, en dit is zo’n verhaal. Het werd hoog tijd voor een hertaling.’
Fisscher heeft een halfjaar intensief aan het boek gewerkt en de reacties van de proeflezers waren zeer positief. Om wat meer inzicht te krijgen in het hoe en waarom van deze nieuwe versie, stelde ik Tiny Fisscher een aantal vragen.
Wanneer las jij Kees de jongen voor het eerst en wat voor indruk maakte het boek toen op je? Heb je het later nog herlezen?
Ik las het voor het eerst op de middelbare school, ik denk toen ik een jaar of vijftien was. Ik vond het vooral een heel lief boek waarin ik mezelf enorm herkende. Pas jaren later herlas ik het en was ik opnieuw meteen verkocht. Ik heb het daarna nog een aantal keren herlezen.
Theo Thijssen heeft het als feuilleton geschreven, de eerste delen al in 1908 en de latere delen in 1922. Kun je daar iets van merken?
Pas toen ik het ging hertalen, merkte ik dat. Zo leek het soms of Thijssen vergeten was wat hij eerder geschreven had, waardoor een aantal verhaallijntjes ineens stopten.
Wat vind je de kracht van Theo Thijssen in Kees de jongen?
Zijn kracht is vooral hoe hij de gedachten, gevoelens en fantasieën van Kees verwoordt; die zijn namelijk universeel en van alle tijden. Wie kent niet gedachtes en gevoelens als:
Stel dat ik beroemd was, of rijk, wat zou er dan niet allemaal kunnen gebeuren…
Als die en die beroemde persoon mij zou kennen, werden we misschien wel heel goede vrienden…
Je loopt op straat en je hebt het gevoel dat iedereen naar je kijkt. Je wordt daar heel onzeker van, of je wordt juist extra zelfbewust en denkt: zie je, ze hebben wel door dat hier een heel bijzonder iemand loopt…
In Kees de jongen weet Theo Thijssen dit soort gevoelens, gedachtes en fantasieën feilloos te beschrijven.
Je hebt niet alleen de taal opgefrist, maar ook ‘losse eindjes’ aan elkaar geknoopt. Kun je dat uitleggen?
Gaandeweg merkte ik dat Thijssen toch wel belangrijke dingen had laten liggen. Zo introduceert hij al vrij snel de beroemde zwembadpas, om daar pas veel later weer summier op terug te komen. Wonderlijk hoe die zwembadpas toch in zoveel hoofden is blijven hangen. Ik heb die beroemde pas dus geëerd door hem een aantal keren terug te laten komen. Dat kon heel makkelijk op plekken waar anders bijvoorbeeld looppas stond.
Ook heb ik een goeie oplossing gevonden voor de door Kees zo felbegeerde gymnastiekpantoffeltjes. Dat waren turnschoenen met een slappe zool en een bandje over de wreef. Met zo’n woord kun je nu natuurlijk niet meer aankomen, zeker niet bij kinderen van nu. Het spijt me voor de Keesfundamentalisten, maar daar heb ik dus gymschoenen (met slappe zool) van gemaakt. Ik vond het wel vreemd dat Thijssen er helemaal niet meer op terugkwam, terwijl later in het boek wel een heel hoofdstuk wordt gewijd aan een gymnastiekgordel die Kees cadeau krijgt. Omdat zo’n gymnastiekgordel al helemaal niet meer uit te leggen is, heb ik besloten Kees in plaats daarvan gymschoenen te laten krijgen. Op die manier heb ik dat hele hoofdstuk kunnen handhaven en is het verhaal voor de huidige lezers ook leuker en logischer geworden.
Tot slot was totaal niet duidelijk waarom Rosa ineens een tijdlang van school was en ineens weer terugkwam. Ook daar heb ik een oplossing voor bedacht.
Samen met nog wat kleinere afrondingen die ontbraken, is het boek nu meer af, alle vergeten eindjes zijn aan elkaar geknoopt.
Ik hoor veel mensen zeggen dat je van Kees de jongen moet afblijven. Wat zeg je daarop?
Het is heel simpel: óf Kees de jongen wordt door het archaïsche taalgebruik steeds minder gelezen en daardoor vergeten, óf je frist de taal op waarmee je het boek een heel nieuw leven geeft met een heel nieuwe lezersschare zodat ook over vijftig jaar iedereen nog weet wie Kees Bakels is. Voor mij was dat geen moeilijke keuze.
De Keesadepten kunnen overigens gerust zijn: ik laat Kees niet met een smartphone aan zijn oor door de Jordaan lopen, hij leeft nog steeds gewoon honderd jaar geleden en ik heb de sfeer van het verhaal niet aangetast. Ik zou niet durven.
Het boek was ooit bedoeld voor volwassenen, nu heb je het ook leesbaar gemaakt voor de jeugd. Was dat makkelijk te doen?
Op zich was dat niet heel ingewikkeld. Kees de jongen gaat over een 12-jarige jongen met de fantasieën, wensen, dromen en gedachten van een 12-jarige jongen, dus waarom zou het ook niet door kinderen gelezen kunnen worden? Het was een kwestie van al te archaïsch taalgebruik opfrissen en de moed hebben om fragmenten die te langdradig waren in te korten. De ingewikkeldheid zat ‘m meer in de vraag: wat laat je schieten en wat moet je perse handhaven, zélfs al is het misschien te ouderwets? Weinig kinderen sparen nog postzegels, maar sparen op zich is van alle tijden. Die postzegels heb ik dus gehandhaafd.
Kees de jongen is geen avonturenboek. Waarom denk je dat het toch jongeren van nu zal aanspreken?
Dit boek gaat over wat je als kind kunt vóelen, gewoon, in het dagelijkse leven, zonder toeters en bellen. Via de fantasieën van Kees maak je contact met je eigen fantasieën. Hoe heerlijk is het om te dromen over een grootse toekomst, over heldendaden die je zou kunnen verrichten, over hoe het zou voelen als je écht gezien werd? Dat is de kern van Kees de jongen en ik ben ervan overtuigd dat kinderen van nu dat ook zal aanspreken. Ze moeten misschien wel een zetje krijgen en op het boek gewezen worden. Het boek is voor alle kinderen van 0 tot 100, dus hopelijk zullen ook volwassen ‘kinderen’ ze erop wijzen. Dit kan bijvoorbeeld heel goed door eruit voor te lezen. Het is een geweldig voorleesboek.
Je wilt op scholen graag kinderen vertellen over Kees en de tijd waarin hij leefde. Waar ga je het zoal over hebben?
Kees de jongen speelt zich af rond 1910, een tijd waarin in heel veel huishoudens nog geen wc was, geen badkamer, laat staan allerlei huishoudelijke apparatuur. Moeder werkte zich dag in dag uit het schompes om je met schone kleren naar school te krijgen en het huis op orde te houden. Vader zag je alleen tijdens het avondeten, want die was aan het werk. Vrouwen werkten toen ook wel buitenshuis, maar vaak alleen tot hun huwelijk. Er waren bijvoorbeeld geen getrouwde onderwijzeressen. In tegenstelling tot nu werden de basisscholen geregeerd door mannen.
Het leven zag er dus heel overzichtelijk maar ook heel rolpatroonbevestigend uit. Als kind speelde je heel veel op straat, jongens doorkruisten zelfs de hele stad en beleefden avonturen met drie keer niks, gewoon met wat ze op straat tegenkwamen. Dat kon in die tijd nog. Natuurlijk gebeurden er toen ook ongelukken, maar het was veel normaler om op straat rond te banjeren dan nu.
Kortom, ik vertel verhalen over het leven van honderd jaar geleden en hoe het was zonder wc, badkamer, telefoon, televisie of computer. Over dat elektriciteit nog lang niet in alle huishoudens normaal was en je nog petroleumlampen moest ontsteken en uitblazen. Over dat je in houten banken op school zat, met een kroontjespen schreef of met een griffel op een lei. Over dat de straffen op school heel anders waren dan nu en hoe dat dan ging (wees gerust, ik voer geen lijfstraffen uit, ik vertel er alleen maar over), wat er gegeten werd, hoe verjaardagen werden gevierd, et cetera. Ik zal vrees ik tijd tekort komen.
Vragen: Pieter Feller