Het witte goud
Katoen – Sven Beckert – Vertaling: Auke van den Berg en Sjaak de Jong – Overamstel Uitgevers (Hollands Diep) – 762 blz.
De schrijnende arbeidsomstandigheden in Aziatische textielateliers komen geregeld in het nieuws. Als de aarde weeral eens gebeefd heeft of er een brand heeft gewoed in zo’n textielfabriek dan is de dodentol dikwijls hoog in de overbevolkte ateliers gehuisvest in bouwvallige gebouwen. Internationale kledingmerken worden kritisch bekeken omdat ze bijdragen tot kinderarbeid in India, Oezbekistan of Bangladesh. De belangrijkste grondstof voor deze Aziatische textielindustrie is katoen. Het is de mondiale productie en handel van dit product over de eeuwen heen die historicus Beckert in een impressionant werk beschrijft. Wat meteen opvalt in dit boek: de uitbuiting van mensen is sinds de ontdekking van Amerika een vast gegeven in de mondiale katoenhandel.
Nochtans was het voordien anders. Toen ook was India het middelpunt van een wereldomspannend netwerk van katoenhandel. Het subcontinent dreef eeuwenlang handel met delen van Afrika, Azië en Europa. In Zuid- en Centraal-Amerika ontwikkelden de domesticatie en verwerking van katoen zich onafhankelijk van de rest van de wereld. Het product werd niet alleen gebruikt voor kleding maar ook voor religieuze offers, als geschenk, ruilmiddel (katoen bederft niet en kan over lange afstanden vervoerd worden), voor decoratieve wandkleden, om mummies in te wikkelen, als wapenuitrusting en zelfs voor medische doeleinden. Katoenteelt en verwerking waren bijna altijd kleinschalig en gericht op huishoudens. De teelt gebeurde in combinatie met andere gewassen. Katoen kon opgeslagen worden en werd verwerkt tijdens perioden van weinig werk op de velden. In Europa daarentegen was katoen nauwelijks gekend. De bevolking liep in de middeleeuwen rond in wol en linnen. Enkel in de Noord-Italiaanse steden zoals Milaan was wat katoennijverheid aanwezig. De verspreiding van het katoen liep samen met de expansie van de islam. In heel wat Europese talen zoals het Nederlands is het woord voor katoen trouwens afgeleid van het Arabische ‘qutun’.
Vanaf de ontdekking van Amerika door Columbus gebeurde een radicale reorganisatie van de katoennijverheid. De Europeanen drongen vaak met geweld de wereldwijde netwerken van de katoenhandel binnen om die macht vervolgens te gebruiken om compleet nieuwe netwerken op te zetten tussen Afrika, Noord-, Midden- en Zuid-Amerika en Europa. Bewapening van de handel maakte een complex, eurocentrisch maritiem handelsnetwerk mogelijk. Beckert noemt het oorlogskapitalisme. Imperiale expansie, onteigeningen en slavernij stonden centraal in de nieuwe mondiale economische orde. De westerse wereld kende een gebied ‘binnen’ waar de eigen wetten, instellingen en gebruiken golden en een gebied ‘buiten’ waar imperiale overheersing, diefstal en onteigeningen de norm waren.
In Engeland doen zich in de loop van de 18de eeuw een aantal technische verbeteringen voor zoals de ‘spinning mule’ van Samuel Crompton. De textielfabrieken kunnen gebruik maken van machinale energiebronnen en Groot-Brittannië wordt de eerste geïndustrialiseerde natie ter wereld. Maar deze uitvindingen zijn maar een deel van het verhaal: het Engelse Rijk verzekerde een constante aanvoer van katoen en het nodige kapitaal voor deze nooit geziene expansie. Katoen was de motor voor het ontstaan van de industriële revolutie. Het industrieel kapitalisme was een feit. Het zou nog een tijdje naast het oorlogskapitalisme blijven bestaan en was voor een belangrijk deel gebaseerd op slavernij (Amerikaanse katoenplantages) en kinderarbeid (Westerse textielfabrieken). “Kinderen waren goedkoop, betrekkelijk volgzaam en niet snel geneigd te protesteren tegen saai, monotoon werk. En als ze dat wel deden, waren ze gemakkelijker te straffen dan volwassenen.” In de late twintigste eeuw verhuist de productie van katoentextiel terug naar de Derde Wereldlanden waar de loonkosten veel lager liggen. Ondanks de onrechtvaardigheid in het katoenkapitalisme besluit Beckert: ‘het menselijke vermogen om onze inspanningen op steeds productievere manieren te organiseren zou ons hoop moeten geven, de hoop dat onze ongekende overheersing over de natuur ons ook de wijsheid, de macht en de kracht zal schenken om een samenleving te creëren die tegemoet komt aan de behoeften van alle mensen op de wereld – een katoenimperium dat niet alleen productief is maar ook rechtvaardig’.
Beckert heeft met dit boek de opmerkelijke prestatie neergezet om een globale mondiale visie op diverse aspecten van katoen te ontwikkelen. Ter illustratie: de noten- en bibliografielijst is bijna tweehonderd bladzijden lang. Hij toont omstandig aan dat de teelt, verwerking en handel van katoen de centrale factoren zijn geweest in de ontwikkeling van het kapitalisme. Hij doet dit niet vanuit een nationale blik maar brengt een bredere focus op de netwerken, identiteiten en processen die politieke grenzen overstijgen. Beckert staat uitgebreid stil bij de sociale gevolgen die het gevolg waren van deze evoluties. Minder aandacht heeft hij voor een ander aspect van de katoenteelt dat zware effecten heeft: de aantasting van het leefmilieu door o.a. het gebruik van pesticiden en meststoffen.
Het vraagt wat moed om dit boek te lezen alleen al door de omvang. Als academicus hanteert Beckert toch een toegankelijke stijl voor een breed publiek. De afwisseling van tekst met zwart-witfoto’s, tekeningen en grafieken maakt alles ook wat beter verteerbaar. De auteur valt soms wat in herhaling en een en ander had zeker beknopter kunnen weergegeven worden, maar dit doet niets af van de prestatie die ronduit indrukwekkend te noemen is.
Kris Muylle