Interesse in de underdog
Angelie Sens is cultuurhistoricus met specialismen op de terreinen ‘kolonialisme’, slavenhandel, slavernij en abolitionisme, alsmede de media in de voormalige Nederlandse koloniën. Haar proefschrift is getiteld ‘Mensaap, heiden, slaaf’. Nederlandse visies op de wereld rond 1800 (Den Haag, 2001). Van 2001 tot 2013 was ze werkzaam op het Persmuseum te Amsterdam, sinds 2002 als directeur. Sinds 2013 is zij werkzaam bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), als lid van de onderzoeksafdeling, als hoofd van de Publicatie-afdeling en als Executive Editor van het tijdschrift International Review of Social History (IRSH).
In 2019 voltooide zij een biografie over Johannes van den Bosch (1780-1844). Een subliem boek over een onderbelichte periode uit ons verleden en over een, volkomen ten onrechte, bijna vergeten staatsman: Johannes van den Bosch. En daarbij ook nog eens actueel wegens de huidige discussies over ons koloniaal verleden. Angelie Sens is zowel diep in de geschiedenis van die tijd gedoken als ook in de protagonist. Het maakt nieuwsgierig naar net even wat kleinere details die we te weten kunnen komen als we haar er zelf over vragen.
Was je al vanaf je jeugd geïnteresseerd in geschiedenis? Las je veel geschiedenisboeken, fictie en/of non-fictie en was daarbij een boek of schrijver favoriet?
Niet meer en niet minder dan menig ander mens. Ik las heel veel, van alles en nog wat door elkaar, fictie en non-fictie; was zeer actief lid van de bibliotheek. Op literair vlak waren dat in mijn tienerjaren: Karakter van F. Bordewijk en Tranen der acacia’s van W.F. Hermans bijvoorbeeld; of Narziss und Goldmund en andere titels van Hermann Hesse.
Vanwaar je keuze geschiedenis te gaan studeren?
Ik ben geschiedenis gaan studeren omdat het een studie is die bijdraagt aan de zelfontplooiing en (culturele) ontwikkeling van een mens en omdat ze inzichten verschaft in hoe de mens/mensheid zich verhoudt tot zichzelf en tot de ander.
Ik was ook zeer geïnteresseerd in de dynamiek van de aarde, zoals de bewegingen van de tektonische platen/schollen en de Midden-Atlantische rug met IJsland dat als enige (ei)land boven water uitsteekt, waar de nog immer actieve breuklijn tussen de Europa en Amerika zichtbaar is. Fascinerend! Ik heb zelfs even overwogen geologie te gaan studeren …
Slavernij en de afschaffing behoren kennelijk tot jouw favoriete onderwerpen. Hoe is dat zo gekomen?
Tijdens mijn studie werd er geen aandacht besteed aan thema’s als slavenhandel en slavernij. Ik was erg geïnteresseerd in de achttiende eeuw, de eeuw waarin het systeem van slavernij enorm piekte waar het de aantallen tot slaafgemaakten betrof, omdat het een periode van grote veranderingen was voor mensen wereldwijd; een eeuw die mijns inziens veel te onderbelicht was, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de zeventiende, de late negentiende en de twintigste eeuw.
De achttiende-eeuwse revoluties en andere opschuddingen hadden veel repercussies, ook voor mensen buiten Europa en ook voor mensen, mannen en vrouwen, die niet tot de witte geprivilegieerde groepen behoorden. Waar haalden witte Europese mannen het recht vandaan om te beslissen over de levens van anderen en zichzelf superieur te verklaren ten opzichte van die andere mensen? Dat en het verzet hiertegen intrigeerden me, zoals de Haïtiaanse Revolutie (1791-1804). Kort gezegd, heb ik me altijd geïnteresseerd in de underdog. Zo had de achttiende eeuw ook een underdogpositie binnen en buiten de historische wereld, terwijl het mijns inziens de interessantste eeuw is voor ons begrip van de huidige samenleving.
Je hebt je PhD behaald met de dissertatie ‘Mensaap, heiden, slaaf’. Nederlandse visies op de wereld rond 1800. Dat gaat (o.a.) over het beeld dat Nederlanders rond 1800 van zwarte mensen hadden. Hoe denk je dat die opinie veranderd is, c.q. nu zou zijn?
Anno 2020 is er niet veel veranderd wat dat betreft. De stereotypen die in de achttiende eeuw bestonden en naar hartenlust gebruikt werden om het bestel van superioriteit en inferioriteit in stand te houden, bestaan niet alleen nog steeds, maar zijn zelfs heviger en heftiger geworden. Kijk bijvoorbeeld naar de retoriek in de populistische politieke bewegingen en partijen en op social media.
Er is nog heel veel werk aan de winkel om een daadwerkelijk rechtvaardiger, gelijkwaardiger en vrije wereldsamenleving voor elkaar te krijgen. In al die eeuwen is dat ‘ons’ (nog) niet gelukt.
Je bent geruime tijd directeur van het Persmuseum geweest. Daarnaast tref ik een aantal publicaties van jouw hand aan die over de koloniale, pers gaan. Is daar een verband tussen te leggen?
Als directeur van het Persmuseum heb ik een onderzoeks- en tentoonstellingsbeleid op poten gezet, waarin leemtes in de persgeschiedenis opgevuld werden en waarin één van de speerpunten was de functie van de pers/de media: vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en de pers als luis in de pels van overheden en samenleving. We hebben bijvoorbeeld een zeer geslaagde en drukbezochte tentoonstelling gemaakt over censuur door de eeuwen heen (Censuur! / Censorship!) en hebben uitgebreid stilgestaan bij de rellen rondom de Mohammedcartoons en daarna de moord op de medewerkers van Charlie Hebdo in Parijs. Cartoons of politieke spotprenten vormen namelijk vanaf de negentiende eeuw een krachtig journalistiek genre, waarin, vaak in één beeld, politiek en maatschappij diepgaand gesondeerd en becommentarieerd worden; soms krachtiger dan een geschreven stuk.
Eén van die leemtes was het verhaal van de pers, de media en de pers(on)vrijheid in de Indonesische archipel en in Suriname en de rol en functie van die pers tijdens de Republiek, daarna het koninkrijk der Nederlanden, en nadat de bevochten onafhankelijkheid daadwerkelijk gematerialiseerd werd (1945, respectievelijk 1975). Daar zijn tentoonstellingen, websites en publicaties uit voortgekomen. Vooral in het geval van Suriname had daar vrijwel niemand ooit serieus naar gekeken. En als een van de eerste musea in Nederland werkte het Persmuseum hierbij nauw samen met de mensen wier geschiedenis het betrof: Surinamers.
En ja, slavenhandel en slavernij maken onlosmakelijk onderdeel uit van die (pers)geschiedenissen.
Ik heb een recensie mogen schrijven over je monumentale werk De Kolonieman. Daarin poneer ik: “Sens draagt (daarom) materiaal aan in de discussie over ons koloniale verleden.” Was dat (mede) de bedoeling en waar sta je zelf in deze discussie?
Ik heb allereerst een boek willen schrijven dat Johannes van den Bosch in zijn tijd plaatst, waarbij die periode van zijn levensjaren – 1780-1844 – op haar beurt als uitgangspunt diende om de lezer, aan de hand van Van den Bosch, mee te nemen in de grote veranderingen die er in deze overgangsperiode (naar de ‘moderne’ tijd, zoals gezegd wordt) plaatsvonden en waar Van den Bosch zelf een grote hand in had.
Johannes van den Bosch was onlosmakelijk verbonden met ons koloniale verleden. Hij was een van de belangrijkste ‘architecten’, zo niet dé belangrijkste, van het Nederlandse imperium na 1815. Na het Congres van Wenen (1814-1815) en de uiteindelijke val van Napoleon, moest Nederland zich opnieuw ‘uitvinden’. De Engelsen hadden voor Nederland eeuwenlange belangrijke steunpunten en koloniën ‘overgenomen’ en het nieuwe koninkrijk onder Willem I moest het wat dat betreft met minder doen. De samenvoeging van de Noordelijke (Nederland) en de Zuidelijke Nederlanden (België) was ter compensatie voor dit ‘verlies’ én om een buffer te creëren tegen Frankrijk, onder het motto: nooit meer Napoleon. Het huwelijk tussen Noord en Zuid heeft slechts vijftien (of 24 jaar als je kijkt naar de afwikkeling van de scheiding in 1839) geduurd.
Van den Bosch ís ons koloniale verleden – en geweten – in de eerste helft van de negentiende eeuw.
Dat is duidelijk! Maar je hebt nog geen antwoord gegeven op de vraag of je werk bijdraagt aan de discussie. Denk aan de ophef over het standbeeld van J.P. Coen, het borstbeeld van Van Heutsz en zo meer. Verdienen zij een standbeeld of moeten ze weg of, moet er een andere tekst bij…?
Laat ik vooropstellen dat ik niet zo voor standbeelden ben. Voor mij hoeft dat allemaal niet zo. Zie ook mijn gastcolumn in de Militaire Spectator, januari 2020.
De standbeelden die er in de negentiende en begin twintigste eeuw opgericht zijn op Java en in Nederland, zoals die voor Jan Pieterszoon Coen en Johannes Benedictus van Heutsz, weerspiegelen de Nederlands-nationalistisch geïnspireerde wens om te laten zien dat Nederland historisch gezien internationaal een belangrijk woordje heeft meegesproken met zijn koloniale imperium. Dat betekende in de praktijk, en dat is belangrijk, dat deze standbeelden bedoeld waren om binnenlandse scheidslijnen, kritiek en ongenoegen te masseren; bedoeld als verbindend element om in theorie álle Nederlanders, inclusief ‘de Javanen’ en ‘de Surinamers’, een gevoel te geven dat ze deel uitmaakten van een imperiaal koninkrijk waar ze trots op konden en moesten zijn, met een rijke en ‘grootse’ geschiedenis en een evenzo rijke en ‘grootse’ toekomst in het verschiet.
Maar het betekende ook dat de stemmen van de tot slaafgemaakten, onvrije en semi-vrije arbeiders en al die andere mensen die niet of slechts zijdelings in de archieven voorbijkomen, doodgezwegen werden en nog steeds worden. Laten we er met ons allen, historici voorop, werk van maken dat ook díe stemmen, verhalen en geschiedenissen voor het voetlicht gehaald worden, hoe moeilijk en lastig dat soms kan zijn. Maar er zijn voldoende aanknopingspunten, ook in mijn werk, om met ons allen de handschoen op te pakken en aan het werk te gaan.
Johannes van den Bosch is nooit vereerd met een standbeeld omdat hij een slechte pers had in de jaren 1860 toen er een lobby op gang kwam voor een standbeeld van hem. De tegenlobby was sterker. Maar nogmaals ik ben niet zo voor standbeelden, maar ik vind ze wel interessant als historisch fenomeen. Ze zijn producten en spiegels van de samenleving waarin ze tot stand kwamen.
Hoe ben je er overigens toe gekomen over Johannes van den Bosch te schrijven?
Zoals ik in mijn ‘Woorden van dank’ al schreef: “Zomaar een lunch in de kantine van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) te Amsterdam, ergens in 2013. We kwamen te spreken over Johannes van den Bosch en dat hij nu toch eindelijk een fatsoenlijke biografie moest krijgen, Senior onderzoeker bij het IISG Ulbe Bosma speelde al enige tijd met dat idee en had er inmiddels ook al een wervende tekst voor geschreven. Intrigerende man, die Van den Bosch; ik was hem al vaker tegengekomen in mijn vorige onderzoeksprojecten.
Multatuli heeft ernstige bezwaren, in Max Havelaar, tegen de behandeling van de plaatselijke bevolking door Nederlandse en Nederlands-Indische bestuurders en impliciet dus ook tegen het Kultuurstelsel van Johannes van den Bosch. Wim van den Doel schreef hierover in zijn Zo ver de wereld strekt: “Van den Bosch veronderstelde dat een dergelijk stelsel uiteindelijk ook gunstig zou zijn voor de welvaart van de Javaanse bevolking. De boeren kregen namelijk voor de geleverde producten een vergoeding (het ‘plantloon’), terwijl ze bij een eventuele misoogst niets aan het gouvernement hoefden te betalen.” Hoe zie jij de rol van JvdB in deze tegenstellingen?
Johannes van den Bosch was een vernieuwer, een moderne man. Hij was behalve militair en bestuurder een (landbouw)econoom. Wat hij beoogde was een imperiaal sociaal-economisch stelsel waarin economische groei in het hele imperium de crux was, met uitzicht op welvaart voor iedereen, zowel in Nederland als in de Indonesische archipel en Suriname. Dat betekende dat er ook in Indonesië en Suriname een geldeconomie geïntroduceerd moest worden die door middel van een systeem van (semi-vrije) loonarbeid (land)arbeiders niet alleen tot producenten maar ook tot consumenten en belastingbetalers zou maken. Consumenten bijvoorbeeld voor de producten waar Nederland afzetgebieden voor zocht, zoals de in Nederland vervaardigde textielproducten: de ‘lijnwaden’ of ‘katoentjes’.
Het plantloon was echter dermate laag – het werd kunstmatig laag gehouden en in contracten vastgelegd – en de dwang tot produceren zo groot, dat ‘de (ploeterende) Javaan’ hier niet veel mee opschoot. Het idee was begrijpelijk vanuit het standpunt van Van den Bosch maar de uitwerking, de praktijk leerde anders. Er zaten vele strijkstokken tussen de Javaanse landarbeider en de Nederlandse schatkist: de hoofden van de desa’s, de residenten (Europees en Javaans), de contractanten, de overheid en de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), om de belangrijkste spelers te noemen.
Van den Bosch zag het Kultuurstelsel, want daar gaat het hier over, als een tijdelijke overheidsmaatregel, die na bewezen diensten – de schatkist (weer) gevuld, de economie in de groeistand en de introductie van de geldeconomie – afgebouwd zou kunnen worden om het verder aan het particulier initiatief over te kunnen laten en ondernemers de mogelijkheden te bieden om te investeren in de plantagelandbouw en daar de vruchten en de winsten van te kunnen plukken. Het werd er echter ook in dit scenario voor ‘de ploeterende Javaan’ niet beter op; in veel gevallen zelfs slechter.
JvdB heeft met zijn Maatschappij van Weldadigheid en zijn pleidooi in Suriname voor de afschaffing van de slavernij toch veel goeds gedaan, waarmee hij misschien als voorloper van Douwes Dekker genoemd mag worden. Wat vind jij daarvan?
Het zijn op het eerste gezicht twee onvergelijkbare ‘grootheden’. De eerste literair zeer begenadigd maar getroebleerde bohemien en de laatste visionair, doch rationeel en oplossingsgericht. Het zijn totaal verschillende brillen waarmee beide mannen naar de realiteit van ‘hun’ negentiende eeuw kijken.
Tóch zijn er raakvlakken. Van den Bosch schreef in 1815 over het arbeidsethos van ‘de Javanen’. Hij kon zich heel goed voorstellen dat zij geen nut, noodzaak noch heil erin zagen om – uit vrije wil – voor de Europeanen, de Nederlanders en hun belangen te werken. De enige manier dat ze dat toch deden was onder dwang. In die jaren dacht Van den Bosch dat het toch mogelijk moest zijn om de belangen van de Nederlanders in de archipel te laten harmoniëren met de belangen van de Javanen, zodat niet dwang maar vrijheid en vrijwilligheid – vandaar de afschaffing van de slavernij – aan de basis zouden staan van de arbeidsinzet van de Javaanse, en dat gold mutatis mutandis ook voor de Surinaamse, bevolking in de plantagelandbouw, tegen een loon welteverstaan, en op die manier aan de toenemende welvaart van de autochtone bevolking in de Indonesische archipel en Suriname. Dat idee stond ook aan de basis van de Koloniën van Weldadigheid in Nederland: zelfredzaamheid, verheffing en volwaardig meedraaien in de samenleving tot meerdere eer en glorie van economische groei van het hele koninkrijk.
Multatuli op zijn beurt heeft bijvoorbeeld twee verhandelingen geschreven over (on)vrije arbeid in de Indonesische archipel (in 1862 en 1870), waarin hij onder andere stelling neemt tegen de ‘liberalen’ die hem voor hun karretje wilden spannen. Hij is niet per sé een voorstander van vrije (loon)arbeid, zo laat hij zijn lezers weten, omdat het voor de Javaan geen enkele verbetering van zijn omstandigheden zou betekenen.
Multatuli in 1862: “O, ik trek geen partij voor ’t kultuurstelsel, dat allen vooruitgang, alle ontwikkeling, alle veredeling tegengaat. De Javaan is eene machine, neen zelfs dàt niet. Hij maakt slechts een gedeelte uit van zijne dessa, van de gemeente die, en bloc genomen, een werktuig is om koffij voorttebrengen. Eigen wil, eigen denkbeelden worden verdoofd. Welvaart blijft hem onbekend en daarmede alle roerselen tot inspanning die gewoonlijk ’t gevolg zijn van ’t streven naar welvaart. Het schrale loon dat hem is toegelegd voor zijn product, bij besluit van den Gouverneur Generaal, – let wel, niet na overleg met hemzelf, den betrokkene, – wordt hem niet eens geheel en al uitbetaald; de hoofden geven hem wat zij verkiezen […].”
Noch Van den Bosch, noch Multatuli heeft het voor elkaar gekregen dat er op een rechtvaardiger en eerlijkere manier omgegaan werd met de levens en het welzijn van, in dit voorbeeld, de bewoners van de Indonesische archipel en Suriname. En Van den Bosch had er wél de positie en de macht voor dat te bevorderen, Multatuli niet.
Op de omslag van De Kolonieman staat: “Door sommigen beschouwd als utopistisch socialist en wegbereider van de moderne verzorgingsstaat, door anderen als een pure pragmatische Macher, ja zelfs een schurk”. Wat is, na het schrijven van het boek, jouw oordeel over hem?
Zoals ik in mijn epiloog schrijf: “Van den Bosch had trekken van al deze typeringen. Zijn ideaal of zo men wil droom van een betere wereld en samenleving voor iedereen was echt en heeft aan de basis gestaan van alle grootse projecten die hij tijdens zijn leven heeft opgezet. Zijn daadkracht en enorme werklust hebben ervoor gezorgd dat (een aantal van) zijn idealen geen loze papieren beloftes zijn gebleven. En ja, als de praktijk weerbarstiger bleek dan gedacht, dan kon Van den Bosch, in voorkomende gevallen ten koste van betrokkenen, al te doortastend te werk gaan. Droom en weldaad: het is Van den Bosch ten voeten uit.”
Hier kun je jouw slotwoord kwijt.
Ik hoop van harte dat mijn boek de lezers aan het denken zet. Dat ze zien dat Van den Bosch niet in een vacuüm opereerde binnen het kleine landje aan de Noordzee. Dat ze nieuwsgierig zijn geworden naar de aardverschuivingen in denken en doen die hij en zijn tijdgenoten in gang hebben gezet, hier en daar. Zijn thema’s raken ons, toen en nu, allemaal en maken deel uit van ons gedeelde verleden.
Vragen: Kees de Kievid
Foto auteur: Kors de Bruin