Khalid Boudou (1974) begon zijn schrijversloopbaan met het schrijven van korte verhalen. Hij is vooral bekend geworden door het boek Het schnitzelparadijs uit 2001, dat in 2005 verfilmd werd. In 2002 werd het boek bekroond met Het Gouden Ezelsoor. Het is vertaald in het Italiaans, Engels en Duits. In november 2005 verscheen zijn tweede boek De president. Zijn derde boek Pizzamaffia kwam uit in 2007. Hij won er de Debuutprijs van de Jonge Jury mee. Ook dat boek werd verfilmd. Boudou werkte als presentator, was columnist en politiek commentator voor het AD en had tot 2012 een wekelijkse column op BNR Nieuwsradio. Een deel van deze columns is gebundeld in het boek Je bent voor of je bent tegen. Hij werkt als docent Nederlands in het voortgezet onderwijs.

Uw debuut Het Schnitzelparadijs was meteen een gigantisch succes. Heeft dat vroege succes uw verdere schrijverschap beïnvloed?

Dankzij mijn debuut ontmoette ik veel interessante mensen van wie ik veel leerde. Al snel kwamen daar echter allerlei meningen en verwachtingen bij, waardoor de vrijheid die ik had ervaren tijdens het schrijven van Het Schnitzelparadijs snel verdween. Bovendien voelde ik me niet echt thuis in de literaire wereld, die ik destijds nogal negatief en benauwend vond. Misschien ben ik juist daarom ook jongerenboeken gaan schrijven – als een soort rebellie, een manier om afstand te nemen van een wereld waarin ik me nooit helemaal op mijn plek voelde. Het klikte meteen met de jonge doelgroep, en daarom ben ik ermee doorgegaan. Jongeren hebben een frisse blik, brengen nieuwe verhalen, nieuwe ontwikkelingen en nieuwe taal. Ze dagen je uit om anders te denken en nieuwe vormen te verkennen. Dat geeft me energie.

U weet al jaren precies de juiste snaar te raken bij jongeren. Wat denkt u dat jongeren zo aanspreekt in uw schrijfstijl?

Jongeren waarderen authenticiteit en lezen graag over personages van vlees en bloed – personages die, bij wijze van spreken, zo bij hen in de klas hadden kunnen zitten. Daarnaast probeer ik dialogen zo realistisch mogelijk neer te zetten, door ze bijna als een muziekstuk te benaderen. Ik luister goed naar hoe jongeren praten: niet alleen naar wat ze zeggen, maar vooral naar hoe ze het zeggen – het ritme, de melodie. Natuurlijk zijn er ook genoeg jongeren die liever een ander genre lezen, bijvoorbeeld fantasy. Dat vind ik helemaal niet erg. Als ze maar lezen.

Sami en opa Hamza vormen het hart van De roadtrip. Is hun relatie geïnspireerd door mensen uit uw eigen familie of omgeving?

Ik ken mensen die veel weg hebben van opa Hamza; eerste generatie gastarbeiders. Ze zijn wijs en koppig, en hebben een enorme drang om verhalen te vertellen, vaak met veel humor. Soms worden deze eerste generatie gastarbeiders neergezet alsof ze alleen maar ellende hebben gekend, hun lichamen en zielen opgeofferd in stoffige fabrieken. Maar dat beeld is te eenzijdig. Ze hebben ook genoten. In de jaren zestig en zeventig hadden veel van deze mannen gevoel voor mode en stijl, en trokken ze er graag op uit. Ze werden gezien en gewaardeerd, niet alleen hier, maar ook in het land van herkomst. Ze zorgden voor verandering. Ik denk dat die generatie, ondanks alle obstakels en het harde werk, vaak relaxter in het leven stond dan hun kinderen. Wij, de tweede generatie, moesten integreren; thuis en in de samenleving werd van ons verwacht dat we ons snel ontwikkelden en onze plek veroverden, terwijl we ondertussen laveerden tussen twee culturen. Sami is een kind van die spanning. Jongens zoals hij kom ik nog weleens tegen op scholen: slimme gasten die iets willen betekenen, maar het gevoel hebben dat de huidige maatschappij vooral oppervlakkigheid beloont. Sami probeert daarin mee te gaan, en dat gaat mis.

De roman bevat humor, spanning en een serieuze onderlaag over schuld en verzoening. Hoe vindt u als schrijver de balans tussen luchtigheid en diepgang?

In de jaren tachtig en negentig luisterde ik graag naar Raï-muziek: Noord-Afrikaanse muziek waarin traditionele Arabische klanken worden vermengd met westerse invloeden. Die muziek was toen razend populair onder Noord-Afrikaanse jongeren. De weemoedige teksten en opzwepende ritmes vormden een stevige basis, maar tegelijk was de muziek grenzeloos. Reggae, funk, rock, een vleugje wals — alles kon en alles mocht. Zo kijk ik ook naar compositie. Zolang de basis sterk en interessant genoeg is, geef ik mezelf de vrijheid om te spelen met vorm, stijl, ritme en humor.

De reis naar Marokko wordt realistisch en levendig beschreven. Heeft u zelf zo’n roadtrip gemaakt en zo niet, hoe heeft u zich voorbereid op deze setting?

Zelf heb ik die reis meerdere keren gemaakt, waardoor ik tijdens het schrijven het decor gemakkelijk kon oproepen. Wel op een andere manier dan de hoofdpersonen in het boek, en zeker niet in een Ferrari. Als kind gingen we – heel cliché – met het hele gezin in een busje op vakantie naar Marokko. In Nederland had je als kind uit een groot gezin vaak weinig ruimte; je was veel buiten met vriendjes en bouwde je eigen leven op. Maar tijdens zo’n reis kwamen alle broertjes en zusjes, als verdwaalde kuikentjes, weer samen. Samen lachen, liedjes zingen in het busje, of op een parkeerplaats in Spanje gespannen naar de radio luisteren tijdens de EK-finale van ’88… Natuurlijk ging er weleens iets kapot en waren er frustraties, maar de mooie herinneringen overheersen. Later heb ik die route nog een paar keer zelf gereden, onder andere met vrienden. Tegenwoordig pak ik trouwens gewoon lekker het vliegtuig.

Opa Hamza’s tragische liefdesverhaal en de vloek geven de roman een bijna mythische laag. Hoe kwam u op dit idee en wat wilde u ermee toevoegen aan het verhaal?

Ik bedacht dat de reis, eenmaal in Marokko, in een sprookje zou moeten overgaan. Daarom gebruikte ik vanaf dat moment fictieve plaatsnamen; ik wilde Sami meenemen naar een wereld die losstaat van de realiteit, waarin hij zich kon bevrijden. Aanvankelijk moest opa in dat sprookje letterlijk afrekenen met zijn demonen, bijvoorbeeld via een confrontatie met een geest. Uiteindelijk vond ik dat te ver gaan, maar het concept bleef een inspiratiebron voor de mythische laag in het verhaal. Door het tragische liefdesverhaal van opa en de vloek erin te verweven, kon ik die mythische dimensie behouden zonder dat het te fantasy-achtig werd. Het liefdesverhaal op de Geestenberg geeft opa’s verhaal een bijna sprookjesachtige lading, met bijbehorende levenslessen voor zijn kleinzoon, en maakt tegelijkertijd zijn innerlijke strijd realistisch en voelbaar.

In De roadtrip maakt Sami veel fouten, maar hij groeit gedurende het verhaal. Wat hoopt u dat jonge lezers van zijn ontwikkeling meenemen?

Opa Hamza laat hem onder andere zien dat het leven niet altijd maakbaar is, en dat geluk en succes niet zomaar, als een snelle snack uit een FEBO-automaat, te pakken zijn – zoals jongeren tegenwoordig bijvoorbeeld via influencers vaak meekrijgen. Opa leert hem dat mensen langzaam rijpen. Ze maken fouten, veranderen, en worden soms getroffen door pech of juist door geluk. Volwassen worden betekent leren omgaan met uitersten en verantwoordelijkheid nemen wanneer iets misgaat. Sami leert van opa ook dat je jezelf niet te snel moet afschrijven. De mislukking van vandaag kan de winst van morgen zijn. Opa illustreert dit onder andere met het verhaal over het trommeltje: hoe dingen opeens positief kunnen draaien, en hoe het ritme van je leven soms door toeval wordt bepaald. In Algerije vindt de dan gevluchte en aan de grond geraakte opa een trommeltje in de trein. Hij rijdt zwart, en wanneer de conducteur eraan komt, begint hij uit nervositeit te trommelen. De hele coupé gaat erin mee: medereizigers klappen, zingen en helpen hem op allerlei manieren. De spanning verdwijnt, en opa kan zijn reis vervolgen naar de plek waar hij een paspoort bemachtigt en een nieuw leven kan beginnen. Het trommeltje wordt zo een symbool voor Sami: voor geduld, volharding en het onverwachte geluk dat het leven kan brengen, zelfs in de meest hopeloze momenten.

De roadtrip is uw vijfde YA-roman. Wat trekt u zo aan in het schrijven voor een YA-publiek en verschilt dat van schrijven voor volwassenen?

In een roman voor volwassenen neem ik meer ruimte voor de ontwikkeling van personages en het uitdiepen van hun motieven. In mijn jeugdboeken kan ik juist losser schrijven; die benader ik eerder als een filmscript. De lezer wordt direct het verhaal ingezogen, met veel actie, korte scènes en snelle gebeurtenissen. De Roadtrip vormt hierin een uitzondering. Dit verhaal is anders opgebouwd dan mijn andere jongerenboeken: het heeft meer lagen en biedt meer bespiegelingen. Voor mijn gevoel balanceert het daardoor op de grens tussen volwassen- en jongerenliteratuur, wat ook blijkt uit reacties van volwassen lezers, die aangeven dat De Roadtrip niet echt als een jongerenroman leest. Voor mij is het een verhaal voor jong en oud, mede dankzij opa Hamza.

Uw korte verhaal Snel geld was de populairste titel op de LEES-app van de KB. Wat zegt dat volgens u over wat jongeren vandaag graag lezen?

Smaken verschillen, ook onder jongeren, maar ik denk dat titels als Snel geld een breed jongerenpubliek aanspreken, zelfs degenen die niet vaak lezen, omdat de thematiek herkenbaar en actueel is: omgaan met manipulatie en de verleidingen van snel en makkelijk geld. Jongeren vinden dit interessant omdat het aansluit bij situaties en keuzes waarmee zij zelf te maken kunnen krijgen. Tegelijkertijd laat het zien dat humor als kruipolie werkt voor zware onderwerpen: het maakt een verhaal toegankelijker en plezieriger om te lezen, en helpt bovendien om de personages menselijk en herkenbaar te maken.

Uw werk is al vaker verfilmd. Zou u een verfilming van De roadtrip zien zitten? Welk aspect van het boek mag dan absoluut niet verloren gaan?

Ik zie er zeker een mooie en ontroerende film in. Allereerst mag de oude Ferrari natuurlijk niet ontbreken, want die auto is heel belangrijk voor het verhaal. De Ferrari Dino 308 GT4 was in de jaren zeventig het buitenbeentje onder de Ferrari’s: hij werd niet door de huisontwerper, maar door Bertone (bekend van o.a. Lamborghini) ontworpen, waardoor hij hoekiger oogde dan de rest van de Ferrari-stal. Liefhebbers vonden hem lelijk, er zijn er relatief weinig van gebouwd en hij verkocht slecht. Inmiddels heeft de auto een cultstatus. Naast de nostalgische waarde is deze auto ook een spiegel van hoe Sami zichzelf ziet: hij ervaart zichzelf als een mislukt buitenbeentje. Hoe meer hij met opa Hamza in de auto rijdt, hoe meer hij de oude Ferrari – en uiteindelijk ook zichzelf – begint te waarderen. Natuurlijk mag er ook niets verloren gaan van de humoristische en koppige persoonlijkheid van opa Hamza, de sterke band tussen opa en kleinzoon, Sami’s ontwikkeling en alles wat er op de Geestenberg gebeurt. Voor de rol van opa Hamza moet ik meteen denken aan iemand als Peter Faber; net als opa Hamza koestert hij een groot kind in zichzelf.

Vragen: Susanne Koster

Foto van de auteur: Mark Uyl

Lees verder Categorie: Interview
| Reageer!
Alle interviews