Geen Zweed en geen Nederlander
Misschien wordt het morgen beter – Rutger Vahl – Nijgh & Van Ditmar – 303 blz.
Rutger Vahl leerde de zanger Cornelis Vreeswijk kennen via zijn vader die een fan was. Op vakantie in Zweden ontdekte vader Vahl dat Vreeswijk een eigen bak met lp’s had in de platenzaken, net als Mozart en Bach. Rutger raakte geïnteresseerd in Vreeswijk die in Zweden de status had van een Dylan of een Brel. Na de dood van Vreeswijk in 1987 begon vader Vahl alle Zweedse liedteksten van hem in het Nederlands te vertalen. Hij ging daar ook na zijn hersenbloeding in 2009 mee door. De vertaalde teksten mailde hij aan zijn zoon Rutger. Na honderd vertalingen van zijn vader, die hij op zijn pc bewaarde, besefte Rutger Vahl dat hij een begin had van een boek.
Op dertienjarige leeftijd emigreerde Cornelis met zijn ouders en zusjes naar Zweden. In Nederland zou hij net aan de HBS beginnen, maar door een opwelling van zijn vader – want dat was het eigenlijk – ging dat dus niet door. In Nederland had hij al twee jaar achterstand opgelopen door een longziekte waar hij lang voor in het ziekenhuis was verpleegd. Cornelis kwam in Zweden weer in de laatste klas van de lagere school terecht en leerde behoorlijk snel de taal. Hij leerde hem zo goed dat de Zweden later zelfs geen accent hoorden. Na de middelbare school wist hij niet goed wat hij wilde worden; het liefst dichter of journalist.
Het werden talloze baantjes, maar in de tussentijd schreef hij gedichten waarvan er enkele in Zweedse kranten werden gepubliceerd. Een muzikale carrière zat er lange tijd niet in. Tot hij een gitaar kocht en liedjes ging schrijven. De eerste optredens waren nog geen succes, maar hij brak in Zweden door met nummers die hij schreef voor Fred Akerström, een destijds redelijk bekende zanger. Op 5 maart 1964 nam Vreeswijk een EP op met vier nummers en in juli van datzelfde jaar volgde een LP. Zweden lag daarna al snel aan zijn voeten. Zijn nummers waren provocerend en bevatten zwarte humor, wat daar tot dan toe onbekend was, want zoete liefdesliedjes voerden de boventoon. Na de doorbraak in Zweden wilde hij ook succes krijgen in zijn geboorteland, maar dat lukte aanvankelijk niet. Pas in 1972 scoorde hij in Nederland zijn eerste hit ‘De nozem en de non’.
Vahl is een vaardig biograaf, hoewel hij soms wat doorslaat, zoals bij het tonen van een blaadje uit een schrift waar Vreeswijk zijn handtekening op oefende. Het fijne van deze biografie is dat Vahl hem breder trekt dan alleen het leven van Vreeswijk, maar ook het economische en sociale leven van Zweden in de periode 1950 – 1987 meeneemt. De hoofdstukken lezen lekker en Vahl voert je langs alle krochten van Vreeswijks bestaan, zijn liefdes, zijn inspiratiebronnen en zijn verslavingen.
Misschien wordt het morgen beter is niet alleen een boek voor de fans van Vreeswijk, maar ook voor beginnende zangers/zangeressen is het een interessant verhaal. Het toont aan dat een carrière heel langzaam op gang kan komen, maar zonder talentenjachten en met veel doorzettingsvermogen toch in een groot succes kan uitmonden. Op het laatst van zijn korte leven – hij werd maar vijftig – was Vreeswijk in Nederland al bijna vergeten, maar in Zweden heeft hij nog steeds een sterrenstatus die hij nooit kwijt zal raken. Er bestaat zelfs een Vreeswijkfestival dat elk jaar wordt georganiseerd in Stockholm.