Interview met Maria Foerier
Maria Foerier(Boxmeer 1965) was tot 2002 werkzaam als wetenschappelijk medewerker bij de Radboud Universiteit in Nijmegen. Zij promoveerde op de filosofie van Friedrich Nietzsche en Immanuel Kant. Haar dissertatie Een kwestie van smaak, Kant-tekeningen bij Nietzsche is uitgegeven bij uitgeverij Damon. Sinds 2002 is ze zelfstandig ondernemer. Ze is schrijver, schilder en recensent en geeft workshops over filosofie. Haar schilderijen zijn te koop, maar ook te huur. Naast stukken over filosofie, schrijft ze ook fictie en poëzie. Ze probeert in haar werk de alledaagse kijk op de werkelijkheid te verdiepen of in elk geval te ontregelen. In haar bundel Van wie dit leest houd ik zijn de meest schrijnende essays, de meest intieme verhalen en de meest pikante gedichten van haar weblog verzameld. In november 2012 verscheen haar debuutroman Mooie jongens.
Wilde je als kind als iets met boeken gaan doen? Zo nee, wat wilde je dan worden?
Toen ik nog klein was wilde ik een dierenasiel beginnen, toen ik een jaar of elf was begon ik te dromen over een baan bij de marine; een broer van een vriendinnetje werkte daar. Hij had tatoeages, een motor, een oorringetje, en ook een leren broek. Dat vond ik geweldig.
Las je als kind veel en wat was je favoriete schrijver?
Tot mijn twaalfde las ik ontzettend veel. Ik kom uit een boerengehucht waar niet veel was te beleven. Er was wel een kleine bibliotheek die drie keer per week was geopend en waar je drie boeken per keer mocht lenen. Daar kwam ik zo vaak als mogelijk was. Al snel had ik alle jeugdboeken uit en mocht ik – na enig aandringen – ook de boeken voor volwassenen gaan lezen. Wat een sensatie was dat: soms begreep ik de helft niet, maar dat vond ik juist zo boeiend en inspirerend. Het wekt de fantasie maar ook de onderzoeksdrift. Toen ik later ging promoveren in de filosofie en ik complexe Franse en Duitse filosofen ging lezen had ik soms bijna dezelfde sensatie. Het is fijn om iets te lezen of te doen wat net boven je macht ligt.
Wat vind je leuk aan het schrijven en wat minder leuk?
Er zijn dagen dat ik het schrijven vervloek, maar ik word (bijna) elke dag al voor zevenen wakker en kan dan bijna niet wachten om te beginnen. Het is gewoon wat ik het allerliefste doe. Liever dan tennissen, golfen, wandelen, tv kijken, of naar feestjes gaan. Schrijven is voor mij niet echt leuk maar een passie. En zoals iedereen weet die wel eens een hartstochtelijke verhouding gehad heeft, ligt het gevaar altijd op de loer dat je aan een passie ten onder kunt gaan.
Wat overigens wel gewoon een leuk aspect is van het schrijven is het bloggen. Ik heb sinds anderhalf jaar een weblog die gelukkig druk wordt bezocht. En door die weblog krijg ik veel directe reacties. Ik vind het zowel plezierig als nuttig om een band op te bouwen met mijn lezers.
Waarom heb je ervoor gekozen om je filosofieloopbaan aan de universiteit op een laag pitje te zetten en je op het schrijven van fictie te richten?
Dat is vanzelf gegaan. Ik vond mijn filosofiestudie ontzettend boeiend en inspirerend. Vooral het lezen van de oorspronkelijke literatuur inspireerde me enorm. Bevlogen filosofen als Plato, Nietzsche, Lyotard en Schopenhauer (om er maar een paar te noemen) zijn echt een belevenis om te lezen. Helaas is de secundaire literatuur (dus de wetenschappelijke boeken over die boeken) stukken minder inspirerend. Wat gebeurde er nu? In de vier jaar dat ik bezig was als Onderzoeker In Opleiding en mijn dissertatie dus moest schrijven, had ik alle vrijheid hoe ik mijn tijd in wilde delen. Dat lijkt misschien ideaal, maar veel AIO’s en OIO’s redden dat niet. Als je zoveel vrijheid hebt en je mag dat wat je wilt onderzoeken ook nog voor een groot deel zelf bepalen dan is de kans te verdrinken in al die vrijheid erg groot. Ik had voor mezelf daarom een strak schema opgezet: ’s ochtends besteedde ik aan dat wat ik het minst leuk vond: de secundaire literatuur. Zodra ik een vaststaand aantal pagina’s afhad beloonde ik mezelf met het lezen van de filosofen zelf en als ik daarmee klaar was, mocht ik van mezelf over die filosofie gaan schrijven, want schrijven was wat mij toch het meeste beviel. Al snel begon ik steeds vroeger op te staan, zodat ik voor het ontbijt al klaar was met de secundaire literatuur, dan kon ik de rest van de ochtend besteden aan het lezen van de filosofen zelf, en dan had ik de rest van de dag (middag en avond) over voor het schrijven zelf. Toen ik mijn dissertatie afhad kreeg ik het commentaar dat ik daarmee wel op de grens balanceerde tussen wetenschap en literatuur. Daar was ik het wel mee eens, en ik heb in het vervolg gekozen voor literatuur.
Hoe ben je bij het onderwerp transgenderisme gekomen?
Als kind wilde ik absoluut een jongetje zijn. Maar het woord transgender bestond toen nog niet, althans niet in het milieu waar ik vandaan kom. Ik was gewoon ‘een halve jongen’ en later als puber ‘een stoere meid’ die niet zoals de andere meisjes uit mijn klas een damesbrommertje kocht (ze hadden allemaal een Puch Maxi) maar ik kocht dan een Yamaha Off The Road herenbrommer met integraalhelm. Ik was dus wel ‘een aparte’ maar problematisch was dat niet. Ik heb wel enorm geworsteld met mijn seksualiteit, want ik wist werkelijk niet waar ik het moest zoeken. Ik viel op vrouwen maar voelde me helemaal niet thuis in het lesbische circuit. Enfin, mijn ongecontroleerde zoektocht zorgde ervoor dat ik met mijn zeventiende al de school verliet, op kamers ging en op mijn negentiende raakte ik zwanger. Ik heb inmiddels drie geweldige kinderen, ben drie keer getrouwd, heb alsnog mijn studie afgerond en ben dus zelfs gepromoveerd. Alles is uiteindelijk wel op zijn pootjes terechtgekomen. Ik heb alle ontwikkelingen over transseksualiteit op de voet gevolgd omdat ik inmiddels wel begreep wat er met mij aan de hand was: ik heb zonder meer een vrouwelijk lijf maar tegelijkertijd een opvallend mannelijk brein. Ik kan daar inmiddels prima mee leven, misschien ook omdat ik het geluk heb gehad om uiteindelijk een heterovrouw tegen te komen die verliefd op mij werd. En ik op haar. Met deze vrouw ben ik nu drie jaar getrouwd. Mijn kinderen hebben deze zoektocht opvallend laconiek opgevat: drie keer is scheepsrecht, zeggen zij.
Wie is Jetske, de persoon aan wie het boek is opgedragen?
Jetske heeft me geleerd anders te kijken naar anderen, maar vooral naar mezelf. Ik ben zelf wel nooit een zwart-wit-denker geweest. Ik heb altijd de nuance gezien. Het onderscheid man-vrouw is te simpel. Er zijn heel veel vrouwelijke mannen, en zeer mannelijke vrouwen. En daar is ook helemaal niks mis mee. Wat me wel altijd verbaasd heeft is dat de vrouwelijke mannen (en met name homo’s) weinig gemeen hebben met mannelijke vrouwen (met name de lesbo’s). Zelf heb ik me altijd het meest thuis gevoeld bij de vrouwelijke mannen, maar daar paste ik natuurlijk ook weer niet tussen, want ik ben op en top vrouw, uiterlijk dan, maar zonder meer mannelijker dan de meeste mannen die ik ken. Mijn persoonlijke tragedie was dat ik nergens en bij niemand helemaal paste. Jetske heeft me geleerd dat er niet alleen meer is dan het simpele zwart en wit, maar ook veel meer dan al die tinten grijs daartussen. Jetske is degene die mij alle kleuren van de regenboog heeft laten zien.
Zit er een diepere betekenis achter het feit dat de geboorte van de hoofdpersoon wordt beschreven? Het is het eerste hoofdstuk en het gaat erom dat Lucia verkeerd om lag en de navelstreng om haar keel had. Is dat van belang?
De symbolische betekenis ligt voor de hand, denk ik, misschien zelfs iets te, nu ik er achteraf over nadenk, maar er is meer. Uiteraard heb ik ‘Wij zijn ons brein’ van Dick Swaab gelezen. Daar kun je niet omheen als je zo’n soort boek schrijft als ik heb gedaan. Ik vind het overigens een zwaar overschat en nogal teleurstellend boek, maar het begin ervan was erg boeiend. Daar betoogt Swaab dat een moeilijke bevalling niet de oorzaak is van ernstige of minder ernstige hersenafwijkingen bij kinderen, (waaronder pedofilie, transgender, homoseksualiteit of autisme) maar het gevolg daarvan. Door een andere en soms gebrekkige hersenontwikkeling van de foetus zijn baby’s niet in staat goed mee te werken tijdens hun geboorte, waardoor ze veel te vroeg of juist veel te laat worden geboren en de bevalling verschillende complicaties met zich meebrengt. Dat vond ik een interessante gedachte. En ik ben ervan overtuigd dat genderdysforie aangeboren is. Het is absoluut geen keuze. De vraag is vervolgens wel wat je ermee gaat doen. Dat is een van de dingen die ik in dit boek heb willen laten zien en wat ik ook persoonlijk zou willen uitdragen: er zijn meerdere oplossingen. In mijn boek laat ik zien dat er allerlei vormen zitten tussen óf man, óf vrouw zijn. Perfect is het allemaal weliswaar niet, maar wie wil er nu perfectie?
Je hebt intussen ook een verhalenbundel geschreven. Waar haal je jouw ideeën voor je verhalen vandaan?
‘An unhappy childhood is a writer’s gold mine,’ maar dat was het begin, meer ook niet. Schrijven genereert schrijven. Als ik eenmaal bezig ben, en in die zogenaamde flow zit, beginnen de verhalen zichzelf te vertellen. Ik ben zelf soms ook verbaasd over wat eruit komt.
Lees je andere boeken tijdens het schrijven van je eigen werk of juist niet?
Ik heb twee jaar gedaan over Mooie jongens. Die tijd is voor mij te lang om helemaal geen boeken te lezen. Ik vind lezen erg belangrijk maar het heeft weinig of geen invloed op wat ik schrijf. Althans niet bewust.
Welk boek van een andere schrijver had je zelf graag willen schrijven en waarom?
De maagd Marino van Yves Petry. Deze roman laat bij uitstek zien dat een goed geschreven boek niet in het onderwerp is te vangen. Petry’s roman zou schromelijk tekort worden gedaan als gezegd zou worden dat het enkel over een man gaat die een ander ontmand en vervolgens vermoordt en er stukjes van opeet. Net zoals mijn roman tekort wordt gedaan als alleen wordt gezegd dat het over een jonge vrouw gaat die zich een man voelt. Het mooie van het schrijven van een boek is dat er zoveel uitweidingen en zijlijntjes in kunnen zitten die volkomen hun eigen gang lijken te gaan. Bij Petry valt alles uiteindelijk samen en dat vind ik erg knap gedaan.
Ben je al met een nieuw boek bezig en kun je daar iets over zeggen?
Ik heb alleen een vaag idee. Een zin die ik zelf ooit heb opgeschreven in een gedicht maar die nog steeds aan me blijft trekken: ‘Het World Wide Web benauwt me. De wereld wordt zo klein en er is geen plek meer om te schuilen.’
Deze zin zou wel eens de basis kunnen worden van mijn nieuwe roman. Dat moet dan gaan over het kleine dorp – waar iedereen iedereen kent, waar continu oude koeien uit de sloot worden gehaald omdat er nooit iets verdwijnt – het kleine bekrompen dorp dat ‘internet’ heet.
Veel schrijvers trekken zich terug in een kamer, schuur of andere schrijfruimte. Waar schrijf jij en mag je ook gestoord worden?
Ik heb het geluk in een groot oud huis te wonen met veel kamers, nissen en hoeken. Daar is volop ruimte om te schrijven op plekken waar ik door niemand word gestoord. Daar zou ik ook echt niet tegen kunnen maar dat weet iedereen bij mij thuis.
Wil je je favoriete schrijvers en boeken noemen?
Yves Petry (vooral vanwege De maagd Marino)
Arnon Grunberg (vanwege bijna al zijn werk, het is ontzettend grappig (vooral Fantoompijn’ maar ook Grunbergs essays vind ik geweldig. ‘De Troost van de slapstick’ is een heerlijk boek)
Michel Houellebecq (maar niet alles van hem. Zijn eerste boek vertaald als ‘De wereld als markt en strijd’ vind ik verreweg zijn beste. ‘Elementaire deeltjes’ vond ik ook nog erg goed, maar daarna wordt het steeds minder. Zijn laatste boek heb ik niet eens meer helemaal gelezen.
Gerrit Komrij (Zijn eerste boek ‘Verwoest Arcadie’ heeft me diep geraakt. Maar ook zijn essays zijn bijna onovertroffen
Julian Barnes (Bijna alles van hem vind ik goed). Zijn boeken zijn intelligent, authentiek en met humor geschreven.
Hier is nog ruimte om iets te zeggen wat je graag kwijt wilt.
De eerste reactie op mijn debuutroman was van een kennis. Ze schreef:
‘Een boek dat ik nooit gekocht zou hebben als jij het niet geschreven had, omdat het onderwerp ´trans´ ver van mij af staat, maar ik heb je boek nog dezelfde avond (en nacht) uitgelezen, het liet me niet meer los.’ Dat was precies het soort reactie dat ik hoopte en eigenlijk ook wel verwachtte. Toen ik met mijn boek langs de uitgevers moest, merkte ik meteen dat transseksualiteit geen populair thema is. Ik ben met veel uitgevers in gesprek geweest. Ze vonden het manuscript allemaal goed geschreven maar hadden liever dat ik een ander verhaal had verteld. Ze vreesden dat er geen publiek was voor zoiets vreemds als transseksualiteit. Inmiddels heeft de tijd deze gedachte achterhaald. Transseksualiteit is ineens ‘hot’ zowel op tv als in de kranten. In zekere zin is dat fijn voor mij, maar ik merk nu wel dat tot nu toe elk interview dat ik geef bijna alleen daarover gaat. Terwijl de roman veel meer is dan dat. Wat ik heb geprobeerd is een pageturner te schrijven met diepgang en stijl. Als ik de eerste reacties beluister (zie het voorbeeld hierboven) ben ik daar aardig in geslaagd en daar ben ik heel erg blij om.
Maria Foerier kun je volgen op haar weblog.
De vragen voor dit interview komen van Felice Beekhuis en Pieter Feller