Omhuld door Red, Yellow and Blue
De stem van het vuur – Meine Fernhout – In de Knipscheer – 209 blz.
Deze roman tel drie hoofdpersonen. De eerste is het schilderij “Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue?”. Het is gemaakt door Barnett Newman, een Amerikaanse kunstschilder van Poolse afkomst. Het werk en de geschiedenis ervan spelen een grote rol in het leven van Derk K. en Aartje, de twee andere hoofdpersonen. Fernhout geeft het doek als het ware menselijke trekken. Op de omslag van de roman zijn de genoemde kleuren terug te vinden.
Voor veel kunstliefhebbers en misschien ook anderen zijn de gebeurtenissen rond het doek bekend, maar ik haal ze toch voor het begrip van de roman weer even tevoorschijn. De Who’s Afraid waar het hier om gaat is het derde doek in een serie. Het is (na enige moeite) door het Stedelijk Museum Amsterdam in 1969 aangekocht.
Door de afmetingen (13 vierkante meter) nam het een prominente plaats in. Het middeldeel is rood met aan de zijkanten respectievelijk een gele en een blauwe baan. Wereldnieuws werd het in 1986, toen Gerard Jan van B. het met een stanleymes bewerkte. Daniel Goldreyer, vertrouweling van de inmiddels overleden Newman gaat het restaureren. Helaas, in plaats van de oorspronkelijk rode stippeltjes ‘herstelt’ hij het rode vlak door er met een verfroller overheen te gaan en ook nog eens verkeerde verf (die er niet meer af te krijgen was) te gebruiken. Schandelijk, het is nu geen Newman meer wordt overal verkondigd.
Derk en Aartje hebben elkaar ontmoet tijdens zijn gastles met een vlammend betoog over Who’s Afraid. Aartje vind het prachtig en raakt ondanks het leeftijdsverschil verliefd op Derk (het vuur). Ze gaan samenwonen. Helaas wordt bij Derk na een tijdje Parkinson geconstateerd. Hij gaat achteruit, Aartje kan dit niet verwerken en vertrekt. Derk ondergaat een hersenoperatie, waardoor hij weer opknapt en zijn levenslust terugkeert. Hij stuurt anderhalf jaar later een brief aan Aartje. Daarna vindt een ontmoeting tussen de twee plaats, waarbij ze hun relatie overzien. Aartje, heeft als kunstenares zelf haar draai gevonden in nieuw werk. Het wordt geëxposeerd en samen met Derk bekijken ze de collectie. Dat zijn de feiten.
Veel belangrijker is wat Meine Fernhout (1946, in de zestiger jaren slaggitarist van de Bintangs, later werkzaam in de museumwereld en directeur van een kunstacademie) met die feiten doet. Newman adviseert het schilderij te bekijken op een afstand van dertig centimeter van het doek. Je moet de indruk krijgen dat het om je rug krult. Als je dan achter je rug zou kunnen kijken ontmoeten de gele (agressie) en de blauwe (vertrouwen/betrouwbaarheid) stroken elkaar. Wat gaat er dan gebeuren? Ketsen de kleuren op elkaar af of vermengen ze zich? Hierin vindt de auteur een parallel met de levens van Derk en Aartje. Who’s Afraid wordt zwaar beschadigd – Derk wordt ook zwaar beschadigd zowel door Parkinson als het vertrek van Aartje. Het doek wordt zo gerestaureerd, dat het eigenlijk geen Newman meer is – Derk ondergaat de hersenoperatie, maar hij is daarna niet meer dezelfde Derk als voorheen. Je kunt misschien iets herstellen, maar is het daarna nog het origineel? En hoe erg is dat en voor wie?
Zou Aartje ook zonder Parkinson bij Derk zijn weggegaan? Daarover denkt ze zelf intensief na. Maar zij moet en zal vinden waarnaar zij op zoek is: hoe moet haar eigen werk eruit zien en tegelijk een eerbetoon aan Newman zijn? Na lang worstelen om dit nieuwe concept voor haar schilderijen te ontdekken, slaagt Aartje er tenslotte in een compromis te vinden. Het schilderij vertoont nu blauwe en gele stippen in een rood veld. Als Derk en Aartje het tijdens de expositie bekijken speelt ineens ook de ruimte waar het hangt een grote rol. Die ruimte lijkt nu het tweetal te omhullen. Op de vraag wat kunst met de mens doet zijn heel veel antwoorden te geven.!
Een bijkomend element in de roman is de identiteitsvraag. Die komt het best tot uitdrukking bij Derk. Vroeger was hij onbegrepen door zijn familie, hij was niet geworden wat zijn vader had gehoopt. De familie toont ook nauwelijks interesse in hem. Schrijnend komt dit tot uitdrukking als hij met kaal hoofd zijn zus bezoekt en ook tijdens zijn bezoek, na de hersenoperatie, aan zijn vader in het verzorgingshuis. Daarnaast worstelt hij met zijn eigen identiteit voor en na de operatie.
De auteur gebruikt voor zijn beschrijvingen een kalme, betrokken stijl. Zijn dialogen zijn levendig en zeer realistisch. De ik-vorm wordt slechts eenmaal onderbroken. Als Aartje en Derk hun relatie bespreken, heeft de eerste daar zoveel moeite mee dat Derk haar adviseert het in de derde persoon te doen. De betrokkenheid van Fernhout komt zo sterk en natuurlijk over, dat er verondersteld kan worden dat het boek minstens enkele autobiografische elementen bevat. Hij heeft eerder de roman De blinde kamer (2015) geschreven die zich gedeeltelijk afspeelt in het Teylersmuseum. Dit debuut verscheen pas op late leeftijd, maar beter laat dan nooit. Hij schrijft voornamelijk in Frankrijk waar hij afwisselend met Bergen woont. Voor zover bekend is hij al aan zijn derde roman bezig, waar ik met veel belangstelling naar uitkijk.
Kees de Kievid