De professor in de kooi
Echte mannen vechten – Jonathan Gottschall – Vertaling: Pon Ruiter – Maven Publishing – 336 blz.
De auteur van dit boek Jonathan Gottschall was in zijn jeugd het slachtoffer van pesterijen. Op school durfde hij de fysieke confrontatie niet aangaan met zijn dikwijls grotere en sterkere medeleerlingen. Rationeel en volgens de regels van onze beschaafde wereld was dit misschien een goede houding maar psychologisch bleef dit knagen aan hem.
Om dit verleden te verwerken en niet langer als een lafaard te moeten worden beschouwd, zoekt hij tijdens zijn midlife een uitweg in een van de meest extreme gevechtssporten: kooivechten. In deze gevechtsdiscipline is zowat alles toegestaan: “kapotgebeukte neuzen, knieën in de buik, wurggrepen, bodyslams en geplette testikels.” Het verhaal van hoe hij tot deze beslissing kwam, het relaas van zijn training en uiteindelijk zijn eerste officiële gevecht is neergeschreven in dit boek. Gottschall wikkelt zijn verhaal in een bredere, algemene bespreking over agressie en de dwang bij mannen om te vechten of er toch minstens graag naar te kijken.
Centraal in het betoog van Gottschall is wat hij de ‘apendans’ noemt: een georganiseerde competitie om de hiërarchie vast te leggen met een minimum aan grote sociale gevolgen. Het meest bekende historische voorbeeld is het duel. Dit is destijds ontstaan om heftige hartstochten in beschaafde banen te leiden en conflicten te beperken tot twee partijen. Eer is een drijvende factor in deze duels: liever sterven dan dat je als een lafaard verder door het leven moet. De meeste mensen die aan kooivechten doen, komen dan ook uit een milieu waar fysieke agressie tussen mannen veelvuldig voorkomt. Ze maken deel uit van een maatschappelijke klasse waarin een vechtpartij uit de weg gaan nog steeds zware gevolgen heeft voor hun status. Duels hoeven niet altijd fysiek te zijn. Gottschall wijst b.v. op het ogenduel of het belang van non-verbale communicatie zoals bij de tv-debatten van Obama en Romney in aanloop tot de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2012.
Naast het bespreken van een aantal aspecten van mannelijke agressie stelt de auteur dat op het eerste gezicht fatsoenlijke mensen “gretig naar gewelddadig amusement kijken terwijl we onszelf blijven wijsmaken dat we persoonlijk de pest hebben aan geweld, dat we er misselijk van worden”. Gottschall komt hierbij tot een persoonlijke pessimistische opinie: “gewelddadig vermaak trekt ons aan om de simpele reden dat we het lekker vinden. We zijn lang niet zo fatsoenlijk of beschaafd als we denken.” Zonder veel nuancering stelt hij dat mensen graag andere mensen zien lijden. Onze voorouders consumeerden echt geweld, wij vooral nepgeweld zoals in horrorfilms. We lezen bloederige thrillers, zien graag vechtpartijen tijdens sportwedstrijden of we lachen met het ongeluk van anderen zoals in America’s Funniest Home Videos. Op het einde van het boek beschrijft Gottschall in detail zijn eerste gevecht en maakt hij de balans op van het kooivechten. Het heeft zijn zelfvertrouwen en zelfbeeld opgekrikt en hij is er fitter en sterker door geworden. Ondanks het feit dat hij duidelijke lichamelijke schade heeft opgelopen, weigert hij te stoppen: “Ik wil het geklauter langs de ravijnen van het leven nog niet opgeven. Ik ben nog niet toe aan het saaie bestaan op de laagvlakte”.
Het boek is geschreven in een vrij directe en soms provocatieve stijl. In de tekst zijn een aantal kaderstukjes opgenomen geïllustreerd met zwart-witfoto’s die wat uitleg geven over een bepaald onderwerp. De auteur maakt gebruik van voetnoten en achterin is een vrij uitgebreide literatuurlijst opgenomen.
De Amerikaanse auteur Jonathan Gottschall is docent aan het Washington en Jefferson College in Pennsylvania. Hij is gespecialiseerd in de zogenaamde Darwiniaanse literatuurstudie. Gottschall publiceerde reeds enkele boeken in verband met dit onderwerp (nog niet vertaald in het Nederlands vermoed ik).
Wie houdt van extreme gevechtssporten zal in dit boek zeker zijn gading vinden. In het algemeen gedeelte van het boek haalt de auteur een aantal aspecten aan over mannelijke (menselijke) agressie. Maar op dat vlak is hij te weinig genuanceerd en hanteert andere wetenschappelijke domeinen (geschiedenis, psychologie, sociologie) als een soort grabbelton waarin hij argumenten voor de ruwe, agressieve kant van de man in de schijnwerpers zet. Bijkomende bedenking is ook dat er heel wat andere manieren zijn om aan de dagelijkse sleur van het bestaan te ontsnappen of het eigen zelfbeeld op te krikken dan de weg die Gottschall heeft gekozen. Rond het ganse boek hangt een zweem van sensatie.
Kris Muylle