De bruisende stad
De eeuw van Brussel – Eric Min – De Bezige Bij – 418 blz.
Brussel werkte in de periode 1850 en 1914 als een magneet op intellectuelen, anarchisten, kunstenaars en andere mensen op de vlucht voor wat dan ook. De stad aan de Zenne vormde een artistiek kruitvat en een smeltkroes waar een nieuwe maatschappij vorm kreeg. Eric Min brengt met De eeuw van Brussel deze belle époque terug tot leven.
De enerverende schrijfstijl van Eric Min doet de lezer naar adem happen. Met een waterval van namen, details, petites histoires en anekdotes beschrijft de auteur het doen en laten van een aantal aangespoelden in de Belgische hoofdstad. Neem nu Charles Beaudelaire. Het was de bedoeling dat de Franse dichter van Les Fleurs du mal er hooguit een paar weken zou verblijven. Het werd uiteindelijk twee jaar waarbij hij leefde van het geld dat zijn moeder regelmatig stuurde.
Eric Min vermeldt waar hij verbleef, wie hij ontmoette, waar hij at of zijn amandelbrood kocht en waar hij naar de hoeren ging. Deze laatsten vormen de ondergang van de schrijver. In Namen bij zijn vriend en kunstenaar Félicien Rops krijgt hij een beroerte. De syfilis eist zijn tol. Een jaar later sterft hij in een Parijs ziekenhuis. Pas na een kleine eeuw verschijnt de integrale versie van zijn Pauvre Belgique! waarin Brussel en haar inwoners op een nooit eerder geziene manier worden geschoffeerd.
Maar Baudelaire was allesbehalve de enige Franse kunstenaar in Brussel. In 1871 trekt de zestienjarige dichter Arthur Rimbaud in bij het gezin van zijn veertien jaar oudere nieuwe minnaar en beschermheer Paul Verlaine tot grote ergernis van diens hoogzwangere vrouw. Hun ondergang staat in de sterren geschreven. Tijdens een ruzie verwondt de stomdronken Verlaine zijn vriend met een pistool. De moordpoging, eigenlijk een mislukte zelfmoordpoging, wordt een zedenzaak. Eric Min citeert uitgebreid uit het medisch rapport. Verlaine wordt veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf. Hij krijgt zes maand strafvermindering en wordt vervolgens uit het land gezet. Maar niet alle Franse kunstenaars houden slechte herinneringen over aan Brussel. De beeldhouwer Auguste Rodin beleeft er zijn gelukkigste jaren zal Rainer Maria Rilke schrijven. Na de Franse capitulatie van 1871 verblijft de kunstenaar zes jaar in België. Hij werkt er mee aan de gigantische bouwwerken die overal in Brussel oprijzen. Maar evenzeer maakt Rodin voor het bourgeoispubliek kopjes in brons of terracotta en kleine vrouwenbustes. ‘Gemaakt om te overleven’ zegt hij later. Rodin maakt reizen naar verschillende steden en bezoekt musea maar ook het Zoniënwoud. Nadien zal hij verklaren vooral de liefde voor de natuur aan zijn verblijf in Brussel te hebben overgehouden.
Brussel is de plaats waar de avant-garde kunst alle kansen krijgt. In de herfst van 1883 scheuren een aantal kunstenaars zich los van hun kring L’essor: James Ensor, Jef Lambeaux, Fernand Khnopff, Theo van Rysselberghe, Willy Finch. Het is allemaal te braaf, te eclectisch en te commercieel. Les XX (Les Vingt), zo noemen ze zich. Onder leiding van hun secretaris Octave Maus zullen de tien salons die Les XX organiseren tot de belangrijkste culturele evenementen van het oude continent behoren. Alle bekende namen van die tijd worden geïnviteerd: Vincent van Gogh, Henri de Toulouse-Lautrec, Pierre-Auguste Renoir, Paul Gauguin, Paul Signac.
Alle kunstvormen krijgen kansen in Brussel. Architect Victor Horta wordt de belangrijkste vertegenwoordiger van de art nouveau. Die eer moet hij evenwel delen met zijn concurrent Henry Van de Velde die hij een ‘peintre défroqué’ noemde, een schilder die zijn kap over de haag heeft gegooid. Dankzij zijn lidmaatschap van de vrijmetselaarsloge breidt Horta zijn sociale contacten onder de burgerij gevoelig uit. ‘Architect Stillekes-aan’ noemde de Brusselaars hem. Zijn bouwwerken duren jaren maar ieder onderdeel, tot de deurklinken toe, zijn kunstwerken op zichzelf. Dag en nacht werkt hij. Zijn vrouw Pauline onderhoudt ondertussen twaalf jaar lang een passionele relatie met zijn beste vriend.
Niet alleen progressieve kunstenaars zijn welkom in het liberale België waarop dat moment het socialisme een sterke groei kent. De revolutie in Frankrijk van 1848, de staatsgreep van Napoleon III en de Frans-Duitse Oorlog van 1870 en de daarop volgende Commune-opstand jagen tegenstanders naar Brussel waaronder rasechte anarchisten zoals de geograaf Elisée Réclus die Eric Min uit de vergeetputten van de geschiedenis haalt. Gennaro Rubino, een Italiaanse anarchist, pleegt op 15 november 1902 een aanslag – of toch iets dat hiervoor moet doorgaan – op koning Leopold II.
Maar op 20 augustus 1914 dreunen Duitse laarzen over de Brusselse kasseien. Alles valt stil. De kunstsalons en de literaire bladen leiden hoogstens nog een ondergronds bestaan. De artistieke ruzies in de cafés en de politieke meetings verstommen. De jonge kunstenaars vluchten naar Nederland en Engeland.
Een tijdperk is voorbij.
Kris Muylle