Een ontmoeting tussen kunst en wetenschap
De ontdekking van het dierenrijk – David Bainbridge – vertaling: Nathan Brinkman/Vitataal – Davidsfonds/Standaard Uitgeverij – 256 blz.
Sinds de mens op aarde rondloopt heeft hij zijn medeschepselen getekend. Veel oude rotsschilderingen tonen dieren. De eerste filosofen merkten daarenboven dat achter alle leven een zekere orde schuilging. De menselijke drang om de levende medewezens af te beelden heeft ons een rijke artistieke nalatenschap opgeleverd. De Britse anatoom en bioloog David Bainbridge (1968) toont dit op een prachtige wijze aan in zijn boek De ontdekking van het dierenrijk met als zeer belangrijke ondertitel De kunst van het classificeren.
Bainbridge onderscheidt vier stadia of perioden in het afbeelden en classificeren van dieren. Ze vormen meteen de structuur van het boek. In de eerste periode (oudheid – 1700) overheerst de joods-christelijke traditie. De joodse traditie met zijn voorschriften over het al dan niet eten van bepaalde dieren is vermoedelijk gebaseerd op praktische levensbelangrijke ervaringen in verband met het oplopen van ziekten door het eten of bewaren van dode dieren.
De oude Grieken gaven eerder blijk van een grote nieuwsgierigheid dan van deze basale overlevingsdrang. In de warme, ondiepe lagunes van Lesbos classificeerde Aristoteles dieren niet volgens vorm, kleur of afmeting maar wel op basis van een aantal andere criteria zoals leefomgeving, gedrag, wijze van ademhaling, tam- of wildheid en manier van voortbewegen. Belangrijk hierbij was dat hij een vroege aanhanger was van de scala naturae, de stijgende ladder van de natuur, met een opgaande lijn van de dode materie via planten, dieren en mensen naar het goddelijke. Een volgende mijlpaal in deze eerste periode vormde de christelijke invloed die aan de dieren een religieuze betekenis gaf. Zoölogie werd in dienst gesteld van de theologie. Geliefde visuele middeleeuwse media waren de bestiaria en de mappa mundi. Deze laatste gaven de drie bekende continenten – Azië, Afrika en Europa – weer omgeven door landen waar exotische en vreeswekkende dieren woonden – veelal vertekeningen van echte dieren of hybriden van mensen en dieren.
Vanaf de renaissance spelen theologische aspecten geleidelijk aan een minder belangrijke rol in het classificeren en afbeelden van dieren. Wetenschappelijke ontdekkingen leiden ertoe dat men begint in te zien dat bepaalde dieren precies verwant zijn met elkaar zoals familieleden of dat ze zelfs kunnen veranderen (evolutie). Bovendien blijkt de aarde veel ouder dan gedacht. De Zweed Linnaeus bouwt verder op het werk van zijn voorganger Petri Artedi en publiceert in 1735 een classificatiesysteem voor mineralen, planten en dieren. Pas decennia later, vanaf 1800, beginnen biologen voorzichtig de zich vertakkende, genealogische evolutionaire boom als hun favoriete ordeningsprincipe te gebruiken.
Het is wachten tot de 19de eeuw en Wallace en Darwin vooraleer volop wordt aanvaard dat diersoorten effectief evolueren, veranderen en zich opsplitsen. De natuurlijke selectie blijkt de drijvende kracht achter de evolutie en bovendien was de aarde oud genoeg om evolutie mogelijk te maken. Het plaatje wordt duidelijk: alle dieren, inclusief de mens, zijn verwant via gemeenschappelijke afstamming, en geologie, zoölogie en antropologie blijken samen te hangen. De hele natuur kon elegant en artistiek uitgebeeld worden in een knoestige boom of een methodische tabel.
De opkomst van de genetica in de loop van de 20ste eeuw leidde ten slotte tot een nieuw classificatiesysteem: de cladistiek met zijn minimalistische diagrammen en de fenetica die evolutionaire banden laat varen en alleen gelijkenissen tussen soorten kwantificeert. Het leidt tot onder meer straalvormige constructies die alle bekende levensvormen met elkaar verbinden gebaseerd op genetische informatie.
De tekst overheerst niet in De ontdekking van het dierenrijk. De meerwaarde ligt vooral in de tientallen prachtige paginagrote kleurenafbeeldingen van classificaties van dieren, dieren zelf en anatomische details door de eeuwen heen. Een ontmoeting tussen kunst en wetenschap. Iedere afbeelding is vergezeld van een vermelding van auteur of tekenaar, jaartal, bron en onderwerp. Bovendien wordt regelmatig nog wat extra nuttige duiding gegeven. Het lezen voelt aan als een wandeling doorheen een museum. In aparte tussenstukjes belicht de auteur een aantal wetenschappers en/of illustratoren. Zo laat hij ons kennismaken met Maria Merian (1647 – 1717). Ze was de dochter van een Zwitserse graveur en belandde in de Nederlanden. Maria reisde naar Suriname waar ze in 1705 het opzienbarende Metamorphosis Insectorum Surinamensium uitgaf in het Latijn en het Nederlands.
Wie als kind graag in een boek met dierenplaten bladerde zal ongetwijfeld de verwondering van toen terug ervaren. Boek bestellen!
Kris Muylle