Een vrouw met visie en gedrevenheid
De eeuwigheid verzameld – Eva Rovers – Bert Bakker – 608 blz.
Hoeveel van de honderdduizenden bezoekers die ieder jaar het Rijksmuseum Kröller-Müller in Park De Hoge Veluwe bezoeken zullen weten wie de naamgeefster van het museum was? En hoeveel mensen kennen de geschiedenis van het park zelf? Ik vermoed dat dit er niet heel veel zijn. Eva Rovers beschrijft in De eeuwigheid verzameld. Helene Kröller-Müller (1869-1939) hoe museum en park zijn ontstaan. Beide zijn het resultaat van de visie en gedrevenheid van één vrouw, Helene Müller, geholpen door haar echtgenoot, Anton Kröller.
Helene was de dochter van Wilhelm Müller, een zakenman uit het Ruhrgebied. In 1888 trouwde zij met Anton Kröller, de jongere broer van de Nederlandse zakenpartner van haar vader. Beide compagnons bezaten het handelsbedrijf Müller & Co. Door de dood van Helene’s vader in 1889 en het terugtreden wegens overspannenheid van Anton’s broer kort daarop kreeg Anton de leiding van het bedrijf in handen. Binnen tien jaar bouwde hij het uit tot een handelsimperium met een hoofdkantoor in Rotterdam en een handvol buitenlandse vestigingen.
In het begin handelde en vervoerde het bedrijf vooral kolen en erts, later ontstonden er ook andere divisies. Omstreeks 1900 was de top bereikt en daar zou het bedrijf lang blijven. Het geld stroomde binnen, er werd een luxueus hoofdkantoor aan het Lange Voorhout in Den Haag betrokken – goed voor de politieke contacten – en Helene en Anton verhuisden met het gezin naar een kapitaal pand in het Van Stolkpark tussen Den Haag en Scheveningen. Omstreeks 1906 nam Helene lessen in kunstbeschouwing bij de Haagse kunstdocent H.P. Bremmer. Daarmee ging er voor haar een andere wereld open. Omdat zij het zich financieel kon veroorloven begon zij schilderijen aan te kopen, daarbij geadviseerd door Bremmer.
Na een bezoek dat zij in 1911 bracht aan de Duitse verzamelaar Karl Ernst Osthaus in Hagen en zij diens omvangrijke collectie moderne kunst in Museum Folkwang zag, besloot zij haar kunstverzameling ooit na te laten aan de gemeenschap, in de vorm van een museum. Daarmee was het hek van de dam: Bremmer werd twee dagen in de week ingehuurd met als opdracht een collectie te helpen opbouwen. Binnen tien jaar ontstond een kunstverzameling die uit duizenden objecten bestond: schilderijen, tekeningen, litho’s, beelden, Aziatisch porselein en meubels.
Rovers beschrijft gedetailleerd hoe deze fascinerende strooptocht naar kunst verliep. Zij maakt duidelijk wat Helene’s drijfveren waren, haar voorliefdes en haar relatie tot Bremmer. Ook de woelige omringende wereld – Eerste Wereldoorlog, revoluties in Rusland en Duitsland, economische crisis – en de gevolgen daarvan voor het bijeenkomen van de verzameling en de realisatie van het museum op de Veluwe krijgen alle aandacht. Het is eigenlijk een wonder dat Helene haar droom van een museum heeft kunnen verwezenlijken, omdat omstreeks 1930 alles alsnog dreigde mis te gaan. Naast een gedegen en zeer goed geschreven biografie is het dus ook nog een heel spannend verhaal.