Nederlands kunstbezit in Franse handen
Kunstroof 1795-1815 – Kees Schulten – Walburg Pers – 127 blz.
Kees Schulten studeerde Franse taal- en letterkunde en geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden. Hij promoveerde in koloniale-militaire geschiedenis. Daarnaast was hij onderzoeker aan het Grotius Instituut in Den Haag; hoofd van de sectie Militaire Geschiedenis van de Koninklijke Landmacht; directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) en achtereenvolgens secretaris-generaal en president van de International Commission of Military History (ICMH). Hij schreef meestal als C.M. Schulten (soms in samenwerking met anderen) boeken over de Nederlandse, koloniale- en krijgsgeschiedenis.
Ook nu gaat het in dit boek over geschiedenis, maar tevens een actuele zaak: kunstroof! Na ruim 70 jaar speelt dit nog een rol met betrekking tot de grootste kunstroof uit de geschiedenis, die van de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog. Er is echter een groot verschil: waar het de nazi’s te doen was om zich persoonlijk te verrijken, was het de intentie van de Franse Revolutie om de kunst naar het volk te brengen. De nazi’s verborgen de kunst in privé-vertrekken en later zelfs in mijnen. De Fransen stelden de kunst tentoon. We hebben er zelfs het eerste nationale museum, het Louvre aan overgehouden. Er was een besef opgekomen dat kunst als cultureel erfgoed niet alleen bewaard, maar zelfs goed beschermd moest worden.
Er werden deskundigen van de Nationale Conventie met de Franse legers meegestuurd, om te bepalen welke kwaliteitskunstwerken in beslag moesten worden genomen. Vaak moesten kunstschatten als betaling dienen voor de ’bevrijding’ door het leger. Dit gebeurde niet alleen in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden, maar ook in Duitsland, Oostenrijk en Italië. Naast kunstwerken werden ook bibliotheken leeggehaald en naar Frankrijk overgebracht, alles op goed georganiseerde wijze.
Bij ons moesten vooral de collecties van de Oranjes in de persoon van stadhouder Willem V het ontgelden. Niet alleen kunstwerken maar ook dieren uit het park van Het Grote Loo bij Apeldoorn. Hier verbleven twee olifanten, Hans en Parkie die hun verblijf gedwongen moesten verruilen om in het Parijse Jardin des Plantes de Fransen als attractie te dienen. Parkie werd zelf model voor het meer dan levensgrote standbeeld van een olifant op de Place de la Bastille, waar het tot 1846 heeft gestaan. Een ander mooi voorbeeld is dat van de geroofde Venetiaanse paarden, die tijdenlang bovenop de Arc de Triomphe hebben gestaan.
Na de val van Napoleon is de meeste geroofde kunst aan de rechtmatige eigenaars teruggegeven. Soms niet geheel uit vrije wil. Zo haalden de Brunswijkers hun kunstwerken eigenhandig uit het Louvre. Volgens de ‘regels’ was de kunst oorlogsbuit en na de nederlaag van Frankrijk moest oorlogsbuit worden teruggegeven. Van de terugkeer van de kunstwerken naar Nederland komen we behoorlijk gedetailleerd van alles te weten, zowel het wat als het hoe. Niet alles kwam terug. Objecten van iets mindere kwaliteit waren door de Fransen buiten Parijs geschonken aan, bijvoorbeeld, kerken en niet meer te achterhalen. Een lot dat gelukkig niet beschoren was aan “De Stier” van Paulus Potter, die hangt gelukkig weer in ons land.
Kees Schulten is geen kunsthistoricus, maar is vooral deskundig op het gebied van de militaire geschiedenis. Dat is in dit boek te merken! Hoewel op de achterzijde van het boek staat dat de kern wordt gevormd door de geschiedenis van de verzamelingen van Willem V, beslaan de oorlogen uit deze periode het grootste deel van dit boek. Je zou dus beter kunnen stellen dat een beknopte militaire geschiedenis de kern vormt. Daarover is echter al veel geschreven. Het actuele onderwerp van kunstroof te betrekken op de militaire geschiedenis, is dus het uitgangspunt en daar is de auteur dan ook goed in geslaagd. Door de verbinding van deze twee zaken verloopt de geschiedenis niet altijd volledig chronologisch, maar ik heb dat niet als storend ervaren. Jammer, wegens de beknoptheid van het boek, blijven de genoemde personen slechts namen en komen ze voor de lezer niet tot leven.
In deze editie zijn twee katernen (totaal 32 bladzijden) met afbeeldingen van zeer goede kwaliteit opgenomen. Deze zijn een belangrijke ondersteuning van de tekst. Wat de keuze betreft, had ik graag iets meer afbeeldingen gezien van geroofde en/of teruggehaalde kunstwerken. Het boek wordt gecompleteerd met een notenapparaat, een personenregister en een literatuurlijst.
Conclusie:
Ik kan het boek aanraden voor wie belangstelling heeft voor kunsthistorie. Voor de geschiedenis van de periode zijn er uitgebreidere studies. Wel hoop ik dat het onderwerp van kunstroof in de Franse tijd nog eens onderwerp wordt van een gedetailleerd internationaal onderzoek.
Kees de Kievid