Soldaat en kunstenaar
Oorlog en terpentijn – Stefan Hertmans – De Bezige Bij – 334 blz.
Een schrijver kan een boek lang met zich meedragen zonder ooit een letter ervan op papier te zetten. Dat is ook de voorgeschiedenis van de roman Oorlog en terpentijn van de Vlaamse auteur Stefan Hertmans. In 1981 krijgt hij van zijn grootvader, kort voor diens dood, twee oude schriften. Het eerste schrift is klein en dik, met een omslag van lichtgrijs linnen, ‘als had het een jasje van vooroorlogs tweed’. Het tweede schrift is groter en heeft een omslag van ouderwets gemarmerd karton. Die schriften bevatten de herinneringen van zijn grootvader aan zijn jeugd en zijn ervaringen als soldaat in de Eerste Wereldoorlog. Hertmans publiceert in datzelfde jaar 1981 ook zijn eerste boek. Misschien is dat wel waarom zijn grootvader – met de mooie naam Urbain Martien – de schriften aan hem geeft: in de hoop dat zijn kleinzoon er iets mee doet. Die neemt zich dat inderdaad voor, maar de realisatie laat lang op zich wachten. Hertmans schrikt eerst zelfs terug voor het doorlezen van de schriften, bevreesd dat de inhoud hem zo zal aangrijpen dat hij er direct iets mee wil doen terwijl hij daar de tijd niet voor heeft. Pas de nadering van het herdenkingsjaar 2014 zet hem aan het werk, ook omdat hij een morele verplichting voelt jegens zijn grootvader.
Hertmans heeft de inhoud van de schriften geraffineerd verwerkt en van Oorlog en terpentijn een indrukwekkend relaas gemaakt. Het is een ontroerend boek, waarin hij een heel persoonlijke familiegeschiedenis verwerkt tot een prachtige literaire tekst. Het boek is een drieluik, waarin achtereenvolgens de jeugd van Urbain, de oorlog en de jaren erna aan bod komen. In het hart van het boek luisteren we naar Urbain. Diens ooggetuigenverslag van de loopgravenoorlog doet je nog weer eens beseffen hoe zinloos juist deze oorlog was. In het eerste en het laatste deel is Hertmans zelf aan het woord, daar is ook meer plaats voor bezinning en reflectie.
Urbain wordt in 1891 geboren en groeit op in Gent. Zijn vader is schilder van bijbelse taferelen in kerken, zijn moeder een mooie vrouw die uit pure liefde beneden haar stand is getrouwd. Het leven is hard want vader verdient niet veel. Urbain verlaat de school en gaat werken in een smidse en later in een ijzergieterij. Dat is zwaar werk voor een dertienjarige jongen. In de avonduren volgt hij tekenlessen, hij wil een kunstenaar als zijn vader worden. Na werktijd stapt hij een chique boekhandel binnen om zich te vergapen aan de afbeeldingen in de kunstboeken, maar wordt vanwege zijn vieze kleren weggestuurd. Wanneer zijn vader overlijdt aan tuberculose en zijn moeder hertrouwt, meldt hij zich aan bij de militaire school in Kortrijk. Hij is dan zeventien.
De oorlogservaringen van Urbain zijn niet geheel nieuw voor Hertmans. Hij schrijft daarover: ‘Mijn kinderjaren zijn overwoekerd geweest door zijn verhalen over de Eerste Wereldoorlog, steeds maar weer de oorlog: vage heldendaden in moddervlaktes onder een regen van bommen, knetterende geweerschoten, in het duister schreeuwende schimmen, in het Frans gebrulde bevelen, dat alles met groot gevoel voor vertoon uitgebeeld vanuit zijn schommelstoel – verder was er steeds prikkeldraad, er vlogen shrapnels om onze oren, mitraillettes knetterden [….] terwijl de van hun thee nippende tantes beaat zaten te knikken en ikzelf niet veel meer onthield dan dat mijn grootvader een held moest zijn geweest in tijden die even ver van me aflagen als de middeleeuwen’.
De schriften brengen de oorlog veel dichterbij. Het Vlaamse rivierenlandschap verandert in een hel, waarin niemand zijn leven zeker is. Urbain noteert haast zakelijk wat hem en zijn maten overkomt. De gevechten om een paar meter terreinwinst, het kruipen langs een dijk om met gevaar voor je leven de situatie om je heen te verkennen, de Franstalige officieren die de Vlaamse manschappen zonder pardon hun dood tegemoet sturen: alles bij elkaar is het onvoorstelbaar, maar het is echt gebeurd. Mannen die er niet meer tegen konden pleegden soms zelfmoord door hun loopgraaf te verlaten en de vijand tegemoet te lopen. Ze waren dan binnen enkele seconden dood, door geweervuur of door landmijnen. Hun makkers kregen dan opdracht het lichaam terug te halen uit het niemandsland, zodat dit kon worden begraven met de vermelding ‘gesneuveld op het veld van eer’. Urbain overleeft de oorlog, behangen met hoge onderscheidingen voor getoonde moed.
Na de oorlog bouwt Urbain een bestaan op. Hij trouwt, krijgt een gezin en vindt een baan bij de spoorwegen. In de jaren dertig krijgt hij last van ‘geestelijke overspanning’. Nu noemen wij dat post traumatische stress stoornis of PTSS. In 1936 wordt hij daarom met pensioen gestuurd. Hij is dan vijfenveertig jaar, precies halverwege zijn leven. Troost zal hij verder vinden bij zijn naasten. En in de kunst, want het voorbeeld van zijn vader en de tekenlessen die hij nam als tiener zijn beklijfd. De lucht van kruitdampen en lijken verdrijft hij met die van verf en terpentijn. En op 20 mei 1963, hij is dan tweeënzeventig, begint hij in een schriftje zijn herinneringen op te schrijven. Van zich af te schrijven.
One thought on “Soldaat en kunstenaar”