Zintuiglijke deprivatie én het laten waaien van je fantasie
Schrijversleven – Annie Dillard –Vertaling: Henny Corver – Atlas Contact – 115 blz.
Als je interviews met schrijvers leest, en ook handboeken over schrijven, blijken er twee ideeën te bestaan over hoe het creatief proces eruitziet. Volgens de ene opvatting bedenkt de schrijver eerst zijn boek: structuur, plot, personages, hoofdstukindeling etc.: je moet niet beginnen aan een roman voordat je daar behoorlijk zicht op hebt. Bij ons is W.F. Hermans de bekendste vertegenwoordiger van deze school.
Volgens de tweede opvatting is het beter spontaan, zonder vooropgezet plan, te beginnen. Je laten verrassen door wat zich aandient aan je bureau of je cafétafeltje. ‘Het boek schrijft zichzelf’ is een argument dat je dan vaak hoort.
In de praktijk lopen de twee strategieën natuurlijk door elkaar heen. De meeste schrijvers hanteren een mengvorm omdat ze niet kunnen zonder enig idee van structuur, intrige en personages, maar aan de andere kant ook ruimte willen houden voor wat hen overkomt of invalt tijdens het schrijven zelf.
Annie Dillard (1945), een gelauwerde Amerikaanse schrijver van verhalen, essays en poëzie, is een hartstochtelijk verdediger van de tweede, de ‘spontanistische’ opvatting. In haar recent vertaalde boekje Schrijversleven suggereert zij zelfs dat beginnen zonder enig vooropgezet idee de enig mogelijke strategie is, en Schrijversleven zelf is daarvan de perfecte illustratie. Uitgebreide beschrijvingen van zonsondergangen, kamerplanten, houthakken, fluitketels, een kunstschilder en een stuntvlieger, zonder veel verband met de rest van haar betoog. Het is misschien interessant voor hard-core Annie Dillard-fans, maar voor lezers die, zoals de flaptekst zegt, uit zijn op ‘een dieper inzicht in het dagelijkse reilen en zeilen van een van de meest mysterieuze en mooie beroepen op aarde’ schiet het boekje toch tekort.
De enigszins zelfingenomen stelligheid over de beste manier van schrijven hanteert Dillard ook ten aanzien van de beste schrijfplek: ‘Prettige werkplekken zijn iets om te mijden. Wat je nodig hebt is een ruimte zonder uitzicht, zodat verbeelding en herinnering elkaar in het donker kunnen tegenkomen.’
Zelf moet ik er niet aan denken…
Dat neemt niet weg dat er in Schrijversleven ook lucide, herkenbare observaties staan. Over de martelende onzekerheid bijvoorbeeld die elke schrijver af en toe bespringt:
‘Er is noch een evenredige, noch een onevenredige relatie tussen hoe een auteur een werk in wording inschat en de feitelijke kwaliteit van dat werk. Zowel het gevoel dat het magistraal is als het gevoel dat het abominabel is, is een mug die moet worden geweerd, genegeerd of gedood, maar niet gedoogd.’
Relevante opmerkingen ook over de noodzaak voor een schrijver om zelf ook veel andere schrijvers te lezen, over grenzen verleggen, en over het schrijverschap als vorm van zintuiglijke deprivatie. En ook over de noodzaak je bij het schrijven niet te beperken tot je specifieke tijd en plaats, maar om je fantasie te laten waaien:
‘Schrijf in de zomer over de winter. Beschrijf Noorwegen zoals Ibsen het deed, aan een bureau in Italië; beschrijf Dublin zoals James Joyce het deed, aan een bureau in Parijs. Willa Cather schreef haar prairieromans in New York, Mark Twain schreef Huckleberry Finn in Hartford, Connecticut. Onderzoekers hebben onlangs ontdekt dat Walt Whitman zelden zijn kamer verliet.’
Het zijn dit soort passages die Schrijversleven vleugels geven. Maar het zijn er toch te weinig om een Nederlandse vertaling, 33 jaar na verschijning van de oorspronkelijke versie, te rechtvaardigen. Daarvoor is er in die 33 jaar te veel gebeurd, niet alleen in de wereld maar ook in de literatuur.
Hein-Anton van der Heijden
Boek bestellen!