Lezen om te kunnen schrijven
Mijn versnipperd bestaan. Het leven van Kees Fens 1929-2008 – Wiel Kusters – Athenaeum – Polak & Van Gennep – 598 blz.
Trouwe lezers van de Volkskrant kennen hem: Kees Fens. Vanaf 1969 was hij het literaire geweten van de krant. Hij begon met het recenseren van nieuwe literatuur, maar gaandeweg werd zijn blikveld breder. Hij ging schrijven over cultuurgeschiedenis, over reizen, over wetenschap en over voetbal. En daarnaast over alles wat hem verder interesseerde. Hij had zijn vaste plek op de maandag en de vrijdag, en was regelmatig ook in de zaterdagbijlagen te vinden. Zijn positie bij de krant was – zeker in de jaren tachtig – onaantastbaar. De lezers hielden van hem, dus de hoofdredacteur ook. Onder het pseudoniem A.L. Boom schreef hij artikelen van meer beschouwende aard, eigenlijk kleine essays, in het weekblad De Tijd. Veel van zijn werk doorstond de alledaagsheid en vluchtigheid van de krant en werd gebundeld. Hij ontving literaire prijzen, waaronder in 1990 de P.C. Hooftprijs. Terugkijkend schreef een hij imposant oeuvre bij elkaar, met vrijwel steeds zijn werk voor de krant of het weekblad als basis. Dat mag je opmerkelijk noemen.
Fens begon zijn journalistieke loopbaan in 1948 bij het rooms-katholieke weekblad De Linie, eerst als redactie-assistent en vanaf 1954 als recensent van literatuur. In 1959 stapte hij over naar De Tijd-De Maasbode, toen dat nog een dagblad was. Het is geen toeval dat hij voor drie rooms-katholieke bladen schreef, want Fens was zelf ook een praktiserend katholiek. Met de aantekening dat hij zich vooral aangesproken voelde tot de essentie van het christelijke geloof, minder tot de praktijk van de rooms-katholieke kerk in Nederland. En met een tweede aantekening dat hij zijn oordeel als criticus kon loskoppelen van zijn geloof. Zo wijdde hij in 1962 een lovende bespreking aan het een jaar eerder verschenen debuut van Jan Wolkers, Serpentina’s petticoat. Hij was daarin de eerste, het boek had nauwelijks aandacht gekregen van de kritiek. Jan Wolkers vond het moedig dat Fens het boek aanprees in een katholiek blad, terwijl juist in christelijk Nederland het nodige gemor te horen was over de vrijheden die Wolkers zich veroorloofde. Toen jaren later de tiende druk van het boek verscheen stuurde hij Fens een exemplaar met daarin de opdracht: ‘Voor de Columbus van dit boek’.
Dergelijke anekdotes vormen een van de aantrekkelijke kanten van Wiel Kusters’ Mijn versnipperd bestaan. Tientallen schrijvers, critici en anderen die iets betekenen in het boekenvak komen voorbij. Door Fens beschreven in een mooie droge stijl. Een van de aardigste is de volgende, waarin Fens een ontmoeting beschrijft met Martin Ros, redacteur van de Arbeiderspers en bedenker van de reeks Privé-domein: ‘Ik stond met hem aan de uitleenbalie van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek. In zijn hand droeg hij een plastic tas. Daaruit haalde hij een net in de reeks Privé-domein verschenen deel, – ik kan me de titel niet herinneren. Hij bezwoer mij, mij bijna dreigend naderend, dat boek onmiddellijk te gaan lezen. En dat te midden van twee miljoen boeken die ik ook niet had gelezen. Ik was direct bereid te geloven dat Ros de UB al uit had. Hij maakt alleen boeken om zelf wat te lezen te hebben. Waarna hij het alle lezers enigszins kwalijk neemt die boeken nog niet te hebben gelezen’. Wanneer je je Martin Ros herinnert van zijn ruim twintigjarige boekenrubriek op zaterdagochtend in de TROS Nieuwsshow hóór je het hem zeggen.
Fens kon door omstandigheden na zijn middelbare school niet gaan studeren. Daarom haalde hij in de jaren vanaf 1948 in de avonduren zijn akte MO Nederlands. Dat bood hem de mogelijkheid om, naast het journalistieke werk, een baan als docent Nederlands te hebben. Hij was dat achtereenvolgens aan het Triniteitslyceum in Haarlem en aan de Amsterdamse Frederik Muller Academie, de net opgerichte opleiding tot bibliothecaris. In 1982 werd hij benoemd tot hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Radbouduniversiteit in Nijmegen. Als docent en hoogleraar was Fens een inspirator, hij wist leerlingen en studenten te enthousiasmeren met zijn lessen en colleges. De bestuurstaken, die gedurende de universitaire democratiseringsgolf in de jaren zeventig enorm waren toegenomen, lagen hem minder. Lezen stond voor hem centraal en daarover schrijven. Met een ijzeren regelmaat, de week kende meerdere deadlines. Eigenlijk las hij om te kunnen schrijven.
In zijn recensies en columns was Fens geen pure informatieverstrekker. Kusters verwoordt dat als volgt: ‘In feite schreef hij over zichzelf, en voor een belangrijk deel ook voor zichzelf. Hij wilde zien wat hij zou zeggen’. In zijn dankwoord bij de uitreiking van de P.C. Hooftprijs benadrukte Fens de ‘onvoltooidheid’ en ‘voorlopigheid’ van zijn werk: ‘Alle beschouwing is een poging tot beschouwing. [….] De vraag is of men zich anders dan essayistisch met literatuur kan inlaten. [….] Essayeren is zo zuiver mogelijk schieten zonder te scoren’.
Met zijn bijna zeshonderd bladzijden is dit een uitvoerige biografie geworden. Op zich is dat niet verwonderlijk bij een werkzaam leven dat ruim een halve eeuw omvat. Maar Kusters had hier en daar wel iets beknopter kunnen zijn. De tussen Fens en Rudy Kousbroek gevoerde discussies over de gevolgen van een katholieke opvoeding zijn niet heel spannend en bovendien voor mij deels onbegrijpelijk. De terugkerende, soms vergeefse pogingen van hoofdredacteuren van de Volkskrant om Fens een plek te blijven geven in een krant die zich probeerde aan te passen aan een nieuw lezerspubliek heb je op een gegeven moment ook wel gezien. Maar Kusters zet wel een mooi tijdsbeeld neer van een hoogst interessant aspect van het literaire leven in Nederland. En hij weet de vinger te leggen op de essentie, te duiden wat echt belangrijk is.
De laatste jaren waren voor Fens een aaneenschakeling van lichamelijke ongemakken. Medio mei 2008 werd hij met ademhalingsproblemen opgenomen in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Door de goede verzorging, medicatie en aandacht van vrienden en collega’s knapte hij op en bleef hij vanaf zijn ziekbed aan het werk. Op 13 juni schreef hij een grote recensie voor de krant, over de nieuwe vertaling van Petrarca’s Liedboek waarvan hij enorm onder de indruk was. Een dag later stierf hij.