Een goede tekst is makkelijk te illustreren
Illustrator Ruud Bruijn studeerde in 1983 af aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam als illustrator in de richting grafisch ontwerpen. Al ruim dertig jaar werkt hij als freelance illustrator voor diverse opdrachtgevers in verschillende afdelingen van het grafisch gebied. Die afwisseling in opdrachten heeft hij altijd leuk gevonden. Een precieze gedocumenteerde overzichtsillustratie voor een schoolboek en daarna weer een vrolijke tekening voor een jeugdblad. Die afwisseling brengt hem in aanraking met allerlei aspecten van het tekenvak. Het werken in verschillende disciplines, met verschillende materialen en technieken maakt het vak voor hem interessant om te doen. Zijn meest recente zelfstandige project is Crumm…
Las je als kind veel of was je liever aan het tekenen of knutselen?
Beiden. Maar niet alleen lezen, tekenen en knutselen, ik had het verder druk met buitenspelen en gekke toneelstukjes bedenken. Ik kan met niet herinneren dat ik me ooit verveeld heb. Dat is ook wat je voedt in dit werk; veel ervaringen en indrukken uit het theater, concerten, film, musea en natuur.
Op welke leeftijd ontdekte je dat je heel goed kon tekenen en wanneer wist je dat je schilder/illustrator wilde worden? Maakte je je eigen strips?
Op jonge leeftijd doen alle kinderen dingen onbevangen en met overtuiging. Het indrukken van een paar toetsen op de piano, de eerste pirouette op balletles, je kunt er als kind zo trots op zijn. Steun van ouders is hierin enorm belangrijk. Als een brede omgeving door de jaren enthousiast blijft, krijg je in de gaten dat je iets bijzonders kan. Op welke leeftijd mij dit opviel weet ik niet meer, maar wel dat het plezier in het tekenen en het enthousiasme constant bleef. Het maken van strips, het illustreren van zelfgeschreven verhalen, modeltekenen en schilderen, ik deed het allemaal met evenveel plezier. En dan heet je na je studie plotseling illustrator. Dan is het ineens een beroep omdat je voor je werk betaald krijgt, maar op die manier tekenen deed ik eigenlijk al mijn hele leven.
Je studeerde aan de Rietveldacademie en studeerde af als illustrator. Van wie kreeg je les?
Op de academie kregen we o.a. les van Carl Hollander en Thé Tjong Khing. Met name deze twee docenten waren belangrijk voor mij. Ik kende hun werk al en het bleken daarbij ook nog eens aardige, inspirerende personen. Carl Hollander was de tekenaar van Pippi Langkous in Nederland en Thé Tjong Khing kende ik van strips en illustraties in jeugdbladen. Carl leerde ons hard werken. Niet blijven hangen in schetsen en detail, maar de opdracht goed systematisch aanpakken; lezen, nadenken schetsen en uitwerken. Dat alles achterelkaar, iedere week opnieuw moest een opdracht uitgewerkt gepresenteerd worden.
King leerde ons nadenken over het acteren van figuren in je tekeningen. “Zo kijk je niet als je nadenkt.” of “Zo loop je niet als je achterna gezeten wordt.” Dat waren heel belangrijke lessen.
Was het na je studie makkelijk om aan werk te komen? Wat was je eerste opdracht?
Op de eindexamententoonstelling in 1983 kwamen veel uitgevers af die hun kaartje of telefoonnummer bij studenten achterlieten. Zo kwam ik aan mijn eerste opdrachten. Het peuterblad Bobo gaf me de vrije hand om een stel kijkplaten te ontwerpen en ik kreeg van twee andere uitgevers een paar jeugdboeken onderhanden. Zo begonnen voorzichtig mijn werkzaamheden, het voelde toen als een vliegende start.
Je tekende o.a. voor de Tina, Margriet en Donald Duck. Waren dat afgebakende opdrachten of ook vrij werk?
Dat is altijd heel verschillend geweest. Soms ging het om een illustratie bij een artikel of verhaal dat weinig ruimte liet en was de opdracht precies omschreven, zowel inhoudelijk als in afmetingen. Dit laatste omdat de lay out voor een tijdschrift vaak al vaststond. Soms had ik helemaal de vrije hand, zoals bij Bobo, daar bepaalden het seizoen of feestdagen het thema van het blad en kon ik naar eigen inzicht aan de slag om een kijkplaat of een puzzel te ontwerpen. Die afwisseling van opdrachten heeft me altijd enorm getrokken in dit werk.
Je hebt met verschillende ‘grote’ kinderboekenschrijvers gewerkt. Laat je schrijvers invloed uitoefenen op je illustraties?
Je moet altijd open staan voor een goed idee, zolang je maar de vrijheid hebt het aan je eigen criteria te toetsen. Als ik vind dat het niet past bij het idee dat ik over een tekst heb, overleg ik met een schrijver of een uitgever. Een grappig verschijnsel is wel dat beginnende schrijvers graag veel inspraak willen bij het illustreren van hun teksten. Sommigen stellen zelfs koffiesessies en brainstormwandelingen voor om hun tekst te bespreken, maar zo werkt het niet. Als de tekst zelf niet genoeg oplevert voor een illustrator kun je vraagtekens zetten bij de kwaliteit van de tekst. Hoe professioneler de schrijver hoe minder hij zich bemoeit met die kant van de productie, is mijn ervaring.
Heb je ook kwaliteitscriteria wat betreft de boeken die je aangeboden krijgt? Weiger je wel eens iets omdat je er niets in ziet?
Jazeker, ik zal een voorbeeld geven. Bij het lezen van een manuscript over een ziekte in een terminale fase ging ooit mijn hele weekend in rook op, net zoals de lievelings-oma in het crematoriumhoofdstuk aan het einde van dat boek. Dat was zo vreselijk slecht, dagen later liep ik nog met een rothumeur van dat verhaal. Het manuscript ging retour uitgever met de opmerking dat hij me een vrij weekend schuldig was. Begrijp me goed, ik heb niets tegen zware kost. Integendeel, ik vind dat goede boeken belangrijke thema’s kunnen behandelen of bespreekbaar kunnen maken. Die boeken illustreer ik graag. Als het alleen maar gaat om het trekken van tranen haak ik af, dat dient geen ander doel dan het vullen van een zakdoek.
Met welke technieken werk je?
Ik schets altijd met twee vulpotloden, eerst dik en grof, daarna gummen en verfijnen. Die tekening wordt overgezet op een lichtbak op papier dat zich goed laat inkten. Daarna kleur ik het in. Meestal met aquarel en wat dekkende verf. Omdat veel uitgevers van educatieve methoden vragen om digitale aanlevering van beeldmateriaal, kleur ik mijn illustraties tegenwoordig steeds meer op de computer in. Het schets en tekenwerk echter blijf ik op papier doen, dat heeft mijn voorkeur.
Welk klassiek kinderboek zou je graag van nieuwe illustraties voorzien en waarom?
Iedere illustrator zet graag zijn tanden in een klassieker. Groot formaat, veel pagina’s beeld, geheel in kleur en dat alles met een ruim budget en een deadline ver achter de horizon. Wie wil dat nu niet? Een aantal klassieke boeken heeft die geweldige raadselachtige gelaagdheid die ze eeuwig fris houdt: Alice in Wonderland, Peter Pan, Koning Arthur, Pinokkio, Robin Hood. Allemaal interessante titels om te illustreren.
De schilderijen die ik op je website zag, zijn stillevens. Hebben die je voorkeur? Hoe zou je jezelf als schilder omschrijven?
Ik schilder heel graag verschillende onderwerpen, die stillevens hebben een praktische achtergrond. Schilderen deed ik als bijvak op de academie. Indertijd volgde de Rietveld Academie nog een programma met veel ambachten als boekbinden, grafische technieken en papiervouwen. Ook kregen we chemielessen in bijvoorbeeld verf maken. In de schilderslessen leerde je om een doek op een klassieke manier op te zetten in verschillende paletten. Monochrome paletten, paletten voor vleeskleur, landschaps-paletten, allemaal eeuwenoude traditionele verfcombinaties. De academie was inmiddels de jaren zestig en zeventig gepasseerd en vond het klassieke afwerken van een schilderij ronduit truttig. Het uitwerken van een opzet werd eenvoudigweg niet langer gedoceerd.
Jaren later ben ik op de woensdagavond met een paar vrienden uit de academietijd een schilderclubje begonnen om onszelf het klassiek schilderen eigen te maken. Door te experimenteren, studeren en veel te kijken kregen we het olieverfschilderen onder de knie. Zo kwamen die stillevens tot stand, het experimenteren is veel makkelijker naast een stilleven. Een koe staat niet stil, een wolk drijft voorbij, een model krijgt na een paar uurtjes kramp van het stilzitten. Dat vaasje kan daar weken blijven staan.
Vragen over Crumm…:
Crumm… bestaat uit heel gedetailleerde tekeningen, terwijl de meeste prentenboeken toch wat meer simpeler van opzet zijn. Waarom heb je hiervoor gekozen?
Mijn antwoord zit in dezen in de vraag. Het woord prent houdt meer in dan een lege pagina met één enkel acterend figuurtje daarop. Ik vind een hoop prentenboeken eenvoudig te simpel, zeker voor de leeftijdscategorie waarvoor Crumm… geschreven is. Dat is wat ik met Crumm… heb gewild; een boek met volle, kleurige prenten die een ander tempo verlangen van de lezer. Ook de thematiek van het boek vereist dit soort tekeningen.
Hoe ben je op het idee gekomen om een verhaal te maken over Cas en Crumm het Feestbeest?
Ik liep al een tijdje rond met het idee van een heus griezelverhaal in de vorm van een prentenboek. Alleen het idee van een monster dat een feestje op stelten zet vond ik te mager en bovendien te verontrustend. Ik wilde dat de protagonist er voordeel van had en zo ontstond Cas die niet zo veel durft. Daardoor werd ‘bang zijn’ een thema in het boek zonder dat de woorden angst, bang of durven in de tekst gebruikt worden. Ik vond het belangrijk om de lezertjes een hart onder de riem te steken zonder ze met die woorden zelf aan te spreken, dat pikken ze wel uit het verhaal op.
Aan het eind van het boek is Cas een stukje verder in zijn ontwikkeling. Hij weet nu heel goed wat hij wil en hoe hij een woest feest moet geven: met wat hulp van buitenaf. Je hoeft niet altijd alles zelf te durven, soms is het alleen een kwestie van je met de juiste figuren te omringen.
Je hebt het verhaal van Crumm… al in 2013 bedacht. Hoe komt het dat je het nu pas is uitgebracht?
Tussen het bedenken en het klaarmaken voor de druk zat de nodige tijd om het boek te tekenen. Deze gedetailleerde platen hebben gewoon veel tijd gekost.
Toen alle onvolkomenheden waren uitgepoetst en bijgewerkt lag het met een paar maanden in de winkel.
Vragen: Felice Beekhuis en Pieter Feller