Een vorm van verhoogde aandacht
Midden in het onbewoonbare – Cyrille Offermans – De Arbeiderspers – 621 blz.
2019, het lijkt een eeuwigheid geleden. Trump was nog president, Rob van Essen won de Librisprijs, en van Covid-19 had nog niemand ooit gehoord. Twee jaar eerder, in 2017, vroeg De Arbeiderspers essayist Cyrille Offermans om over dat jaar een ‘intellectueel journaal’ bij te houden (Een iets beschuttere plek misschien, ook besproken op deze site), en in 2019 vroeg zij hem dat opnieuw. Zijn inspirerende notities smaakten naar meer, en het resultaat, zijn tijdloze essays en dagboekaantekeningen over het jaar 2019, overtreft zelfs dat van 2017.
Cyrille Offermans (1945) was leraar Nederlands en redacteur van het tijdschrift Raster, is medewerker van De Groene Amsterdammer, en schreef meer dan twintig boeken – vooral bundelingen van kritieken en essays. Geen langeafstandsloper dus, eerder een man van de korte baan, zoals hijzelf ook grif toegeeft:
“Ik schrijf bij voorkeur, zoals in dit boek, kort proza, werk voor een dag, een paar dagen, hooguit een week; plannen voor de dagen erna heb ik nauwelijks of niet, ik vertrouw erop dat het leven ze in voldoende mate aanreikt.”
Schrijven is voor Offermans ‘een vorm van verhoogde aandacht’, en er zijn altijd veel dingen in het leven en de wereld die om die verhoogde aandacht vragen. De actualiteit van zijn intellectuele held en blijvende inspiratiebron Theodor Adorno bijvoorbeeld, voor wie “kunst en leven, esthetiek en maatschappelijke verantwoordelijkheid geen geheel verschillende gebieden waren.”
De briefwisseling tussen Stepan Zweig en Joseph Roth. Het leven en werk van Georges Perec en Primo Levi. De antisemitische brieven van Lucebert; het lot van de Joden en de Tweede Wereldoorlog zijn bij Offermans nooit ver weg. Zijn herinnering aan een bezoek aan de Wereldtentoonstelling in 1958 in Brussel met het beroemde Atomium, en de teloorgang van het Stedelijk Museum in Amsterdam met de nieuwe vaste-collectiepresentatie (‘rommelige winkelstraat’) als treurig dieptepunt. Zijn wederwaardigheden tijdens een georganiseerde groepsreis naar Sint-Petersburg en hoe daar, vooral dankzij de literatuur, toch nog iets moois van te maken viel. Het verminderde belang van de literaire kritiek: in de literaire wereld gaat het steeds vaker om de persoon, en steeds minder om het werk van de maker. Schrijvers moeten het voor hun commerciële succes vooral hebben van een geslaagd tv-optreden in een veelbekeken programma.
De verschillen tussen de – te vaak in een adem genoemde – behaagzieke Weense schilder Gustav Klimt, en Egon Schiele, een kunstenaar wiens werk niet lijdt aan ‘symbolische anorexia, het is aards en expressief –rauw, frivool, ernstig, warm, verlangend, wanhopig, weemoedig.’
Zijn vijftigjarige vriendschap met ‘Frits’, die altijd heeft uitgemunt in het geven van originele cadeaus. En die alleen bij hoge uitzondering zijn toevlucht neemt tot het aanbod uit de winkel; liever maakt hij zelf iets, toegespitst op de gelukkige ontvanger. Maar Offermans verbindt die observatie dan meteen aan een opmerking van Adorno die ooit constateerde dat de ‘kunst van het schenken in diskrediet is geraakt’ (een observatie die dus gelukkig niet altijd opgaat).
Over deze –getalenteerde- vriend Frits Prior merkt Offermans overigens ook op dat die:
“…behoort tot het vermoedelijk niet onaanzienlijke aantal creatieve geesten dat schrijven en tekenen in eigen beheer en zonder enige gedachte aan geldelijk gewin of openbare roem belangrijker vindt dan publiceren – een houding die mij nogal eens, niet zonder schaamte, aan het denken heeft gezet.”
En verder gaat het weer. Over Alexander von Humboldt en Habermas en Enzensberger. Over klimaatverandering en over het schilderij Jagers in de sneeuw van Pieter Bruegel de Oude. Over de periode van de zwarte pest die in de veertiende eeuw de Europese bevolking tot een derde van haar omvang reduceerde, maar waarin ook de Decamerone werd geschreven, een boek met een ten onrechte platvloerse reputatie, maar in werkelijkheid het humanistische antwoord op Dante’s zwaar-christelijke Divina Comedia.
Ik ken geen erudietere essayist dan Cyrille Offermans, en uiteenlopende terreinen als cultuurgeschiedenis, politiek, kunstkritiek en literatuur weet hij vanzelfsprekend, achteloos bijna, met elkaar te combineren. En dat soms in een stijl die een romancier niet zou misstaan, zoals in dit citaat waarin hij vanuit zijn Zuid-Limburgse achtertuin de terugkeer van de vogels in het voorjaar gadeslaat:
“We zien nog niks maar we horen ze wel al van ver vakantiebelevenissen uitwisselen, goedgemutsts en enthousiast als altijd. Het getetter en gekakel zwelt aan, met de zuidelijke zon nog in de veren zijn ze volop in de mood voor roddel en liefdesklap. Misschien verbazen ze zich over al die mensen die daar beneden nu al met omhooggerichte verrekijkers en camera’s in het groen zitten.”
Valt er dan niets aan te merken op Midden in het onbewoonbare? Toch wel. Offermans is van 1945, en intellectueel geschoold en gesocialiseerd in de jaren zestig en zeventig toen het hoogmodernisme koning kraaide. De verworvenheden van het postmodernisme, van niet-binair denken, van een feminiene kijk op het leven en de wereld: aan Offermans is het allemaal niet besteed. In Midden in het onbewoonbare schitteren bijvoorbeeld vrouwen voornamelijk door afwezigheid, behalve als het gaat om ‘gecanoniseerde’ vrouwen als Anna Achmatova, Simone de Beauvoir en Marlène Dumas.
Het is een bescheiden kanttekening. Midden in het onbewoonbare laat vooral zien wat er gebeurt als iemand met een formidabele belezenheid, een grote sensitiviteit en een diepe maatschappelijke betrokkenheid met ‘een vorm van verhoogde aandacht’ achter zijn bureau gaat zitten. Ik zie nu al uit naar weer een volgend dagboekdeel.
Hein-Anton van der Heijden
Boek bestellen!