Bevoorrechte kijk op de middeleeuwse gewone man
Onze gratie en genade – Walter Prevenier & Peter Arnade – Uitgeverij Houtekiet – 335 blz.
Eind 2015 verleende de Belgische minister van Justitie Koen Geens eenentwintig veroordeelden gratie. Voornamelijk verkeersovertreders kregen vermindering of zelfs kwijtschelding van hun straf. Onder hen mensen die zwaar ziek waren geworden of waarvan de rechter bij de veroordeling niet wist dat ze erg ziek waren. Dit gratieverzoek leidde tot heel wat discussie in België daar het verlenen van gratie door de koning twee jaar eerder was afgeschaft. Bovendien vonden sommigen dat het systeem van gratie schenken totaal achterhaald was. In de middeleeuwen dacht men daar heel anders over: “De macht van een regerend vorst om een misdaad te vergeven was in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd een gekoesterd voorrecht.” Zo beginnen Walter Prevenier en Peter Arnade hun boek over gratie en genade in de Bourgondische Nederlanden.
De archieven van het Bourgondische hof in Rijsel bevatten 2339 rechtstitels die veroordelingen tenietdoen voor misdaden begaan tussen februari 1386 en december 1500. De auteurs behandelen in het boek een aantal van deze genadebrieven die ze hebben onderverdeeld in vier categorieën. In een eerste hoofdstuk bespreken ze misdaden en genadebrieven die het gevolg waren van sociale spanningsvelden: familieruzies, disputen of misdaden tussen mensen van verschillende stand en rang. Hoofdstuk twee staat stil bij de thema’s mannelijke agressie, overspel, seksueel schandaal en gender, telkens gekoppeld aan de notie eer. Dit laatste was een essentiële component van mannelijke zelfwaarde in de Bourgondische Lage Landen, en in de rest van Europa. Het is een element dat behoort tot een van de centrale thema’s in het boek. Het voorlaatste hoofdstuk zoomt dan weer in op genadebrieven over vrouwenroof, in het bijzonder van weduwen. Genadebrieven vertoonden een belangrijke sociale functie als instrument in het oplossen van familiale conflicten en meningsverschillen onder huwelijkspartners. Het laatste hoofdstuk verschilt van de andere doordat het een heel bijzondere genadebrief over een vermeende schaking en verkrachting centraal stelt. Bovendien wordt een diepe analyse uitgevoerd aan de hand van andere gerechtsdocumenten die over deze zaak bewaard zijn gebleven.
De cases die in de verschillende hoofdstukken aan bod komen, worden in detail besproken door de auteurs. Bovendien kaderen ze de misdaden in een bredere maatschappelijke context. In hoofdstuk twee bijvoorbeeld bespreken ze het voorkomen van overspel in die tijd en welke visie men hier op had. De auteurs besteden ook heel wat aandacht aan de motivatie en de redenen waarom de Bourgondische vorsten eigenlijk gratie verleenden. Zo onthullen bijvoorbeeld de genadebrieven in het eerste hoofdstuk een dubbele ambitie van de hertogen. Enerzijds wilden ze de sociale vrede en cohesie weer herstellen in kleine en grotere gemeenschappen. Aan de andere kant beoogden ze netwerken op te bouwen door cliënten en bondgenoten zekerheid te bieden: de genade als een werktuig om te onderhandelen over loyaliteit. Zo verkreeg Jan Van Gavere, een lid uit een vooraanstaande adellijke familie, gratie van de hertog, nadat hij met enkele vrienden Heyne van Bouchout had gedood.
En een zekere Brayman kreeg genade voor een moord die was gepleegd na een ruzie over een symbool dat op de afrekening in een herberg stond. Het slachtoffer, de Luikenaar Herman Steexkens, wilde het sint-andrieskruis, dat verwees naar de patroonheilige van de Bourgondische hertogen, vervangen door het Luikse perron. Luik was voor de Bourgondische hertogen een van hun grootste kopzorgen en de genadebrief speelt dan ook overduidelijk in op de verachting van de hertogen voor dit prinshertogdom.
Het boek is de vrucht van de trans-Atlantische samenwerking tussen de bekende Belgische professor–emeritus Walter Prevenier en de Hawaïaanse professor geschiedenis Peter Arnade. Het werk is geïllustreerd met een vijftiental zwart-witafbeeldingen van tekeningen, kaarten, houtsneden en kopergravures. Achterin zijn een bibliografie en register opgenomen. Na ieder hoofdstuk zijn de (vertaalde) genadebrieven zelf weergegeven en een notenlijst.
De auteurs brengen met dit boek een zeer goed onderbouwd, gespecialiseerd en sterk analyserend verhaal dat zich duidelijk richt tot vakgenoten. Het werk is vrij uniek omdat we meestal goed gedocumenteerd zijn over de edelen, rijke patriciërs en befaamde kunstenaars. In dit boek duiken de minder gegoeden en de marginalen “op in volle glorie (of in volle miserie), met al hun specifieke noden, ambities, gevoelens en vooroordelen.” Veel van de weergegeven cases zouden in onze huidige cultuur van berichtgeving breed uitgesmeerd worden in de (roddel)pers. Wie geïnteresseerd is in de laatmiddeleeuwse samenleving zal met dit boek zeker een bevoorrechte en intrigerende kijk krijgen op de onderlinge verhoudingen van de gewone man.
Kris Muylle