De ruwe grondstof van de geschiedenis
De ongelijkheidsmachine – Paul Goossens – EPO – 580 blz.
De armste helft van de wereldbevolking bezit niet eens 2 procent van de mondiale rijkdom, terwijl de 1 procent aan de top bijna 40 procent heeft. In 2021 bezaten de 10 rijksten van deze planeet 6,5 keer zoveel als de armste 40 procent van de bevolking. Enkele sprekende cijfers die aantonen hoe ongelijk de rijkdom in deze wereld is verdeeld. Paul Goossens schreef er een boeiend boek over waarin hij de geschiedenis in Europa en Amerika die geleid heeft tot deze ongelijkheid nauwgezet in kaart brengt ‘zodat de krachtcentrales van de ongelijkheidsindustrie met precisie gelokaliseerd en geneutraliseerd kunnen worden.’
Extreme ongelijkheid is geen bagatel zo betoogt de auteur in de intro van het boek. Hij citeert de Servisch-Amerikaanse econoom Branko Milanovic: ‘Extreme ongelijkheid brengt processen op gang, zoals oorlogen, sociaal oproer en revoluties, die uiteindelijk meer gelijkheid brengen.’ Om deze stelling te illustreren gaat de auteur in een ouverture onderbouwd met cijfermateriaal nog wat dieper in op de mondiale ongelijkheid van de laatste decennia. Het jaar 1980 is een scharnierjaar waarin de ongelijkheid in de wereld toenam door het beleid van politici zoals Reagan en Thatcher. Paul Goossens rekent verder af met diegenen die ongelijkheid verdedigen met het argument dat armoede zo beter en vlugger kan bestreden worden
In het eerste deel beschrijft de auteur vervolgens het gelijkheidsidee doorheen de Europese geschiedenis die vanaf 1500 ten dele met de wereldgeschiedenis samenviel. Kort samengevat is het ontstaan van het gelijkheidsidee een ‘seculier mirakel’. De auteur citeert uit De uitvinding van de mensheid van de Nederlandse politicoloog Siep Stuurman: ‘Ongelijkheid, niet gelijkheid is de ruwe grondstof van de geschiedenis.’ In de oudheid was ongelijkheid de enig mogelijke werkelijkheid alhoewel toen al hier en daar de eerste barsten in dit denken werden geslagen. Godsdiensten zoals het christendom werden in de middeleeuwen zelfs de dragende kracht van de standenmaatschappij en haar in steen gebeitelde ongelijkheidssysteem. En dan moest de meest barbaarse negatie van gelijkheid nog beginnen: de trans-Atlantische slavenhandel tussen 1500 en de tweede helft van de negentiende eeuw. Ook de zo geroemde filosofen en denkers zoals Voltaire, Hume, Stuart Mill en Hegel krijgen een veeg uit de pan: ‘zoals Aristoteles met zijn uitvinding van de ‘natuurlijke slaven’, pausen, kerkvaders en conquistadores een alibi bezorgde voor de verslaving van de niet-witte bevolking van de planeet, zo verleenden veel filosofen een nihil obstat aan het racisme en het ongelijkheidsdenken van imperiaal Europa.’ In de verklaringen die volgen op de Amerikaanse en Franse Revoluties staat de gelijkheid centraal maar in de politieke realisaties is deze nauwelijks terug te vinden.
De toenemende ongelijkheid in de Amerikaanse geschiedenis (lees: de geschiedenis van de Verenigde Staten) vormt het tweede deel van dit omvangrijke boek. Het is eigenaardig dat de ondertitel – een verborgen Europese geschiedenis – hiervan geen gewag maakt. Na de Grote Depressie slaagt president Roosevelt er met zijn New Deal in de ongelijkheid in de Verenigde Staten te verminderen. Zo werd in 1938 de Fair Labor Standards Act goedgekeurd waarin een minimaal uurloon werd ingevoerd. Soepel ging het niet. Niet alleen moest de president opboksen tegen eigen partijgenoten maar vooral tegen het Hooggerechtshof dat een onverzettelijk verdediger was van maximale vrijheid van ondernemers en zakenmensen. Onder impuls van de Chicagoschool zal onder president Reagan de rol van de staat terug worden afgebouwd. Particulieren staken zichzelf in de schulden en deze schuldeconomie explodeerde in 2008. Goossens analyseert met cijfers de evolutie van de ongelijkheid in de Verenigde Staten, de rol van syndicaten als remedie tegen extreme ongelijkheid (met o.m. een sprekende grafiek die het aantal gesyndiceerden uitzet t.o.v. het deel van het inkomen dat naar de top 10 procent van de bevolking gaat) en de strijd tegen een aantal multinationals voor de verhoging van het minimumloon. Opvallende rode draad in dit deel is de ongebreidelde macht van deze multinationals en van het kapitaal in de VS.
In deel 3 komt Europa aan de beurt. Na de Tweede Wereldoorlog pakken heel wat Europese landen uit met een omvangrijk sociaal programma. Maar laat het duidelijk zijn: toen de EEG werd opgericht stond het economische op de voorgrond. In het Verdrag van Rome hebben slechts 12 van de 248 artikels betrekking op tewerkstelling en sociaal beleid. Europa zal blijven worstelen met het sociale luik. Sociale rechten werden afgedwongen door individuele acties en initiatieven zoals die van de (al lang vergeten) Belgische Gabrielle Defrenne die protesteerde tegen het feit dat stewardessen op hun 40ste ontslag moesten nemen terwijl dit niet gold voor de mannelijke collega’s. Ze forceerde in 1976 bij het Europees Hof in Luxemburg een arrest dat van het gelijkheidsprincipe tussen man en vrouw een haalbaar politiek doel maakte. Pas met commissievoorzitter Jacques Delors komt vanaf 1985 de sociale problematiek nadrukkelijk op de Europese agenda. Maar het is ook dezelfde Delors die de eenheidsmarkt realiseerde, de kapitaalmarkten liberaliseerde en in 1991 met het Verdrag van Maastricht de eenheidsmunt forceerde. Ook in latere initiatieven zoals het Verdrag van Lissabon kregen groei en tewerkstelling absolute prioriteit waarbij bv. de armoede bij de werkloze gezinnen steeg. In een recent rapport (juli 2021) wijst de speciale VN-rapporteur voor extreme armoede Olivier De Schutter er herhaaldelijk op dat de Unie onvoldoende zorgzaam met sociale rechten omspringt. Hij klaagt verder aan dat de Unie de budgetten van de lidstaten niet alleen op economische gronden mag beoordelen. Ze moet er ook op toezien dat sociale investeringen niet worden afgebouwd om het begrotingstekort te verminderen.
Met dit boek levert Paul Goossens een knap en goed onderbouwd werkstuk af waarin hij op een laagdrempelige manier inzicht biedt in de economische, financiële en kapitalistische mechanismen die onze maatschappij en democratieën beheersen. Het boek opent de ogen over hoe ongelijkheid zelfs nog in onze huidige maatschappij en recente geschiedenis is ingebakken. Vermeldenswaardig zijn de passende cartoons van GAL op de cover en bij het begin van ieder deel. Achterin vinden we nog een uitgebreide bibliografie en register. De auteur steunt niet alleen op het werk van economen als Piketty en Atkinson maar hij heeft ook beroep gedaan op zijn eigen omvangrijke politieke netwerk wat vooral blijkt uit het derde deel van het boek dat betrekking heeft op Europa. Verder blijkt dat Paul Goossens, in een ver verleden nog studentenleider tijdens de betogingen van mei ‘68, nog niets van zijn strijdvaardigheid heeft verloren.
Hij eindigt zijn boek met een niet mis te verstane waarschuwing en boodschap. De macht van de financiële markten moet gekortwiekt worden. Tegelijk de energieprijzen en de inflatie bedwingen, de koopkracht ondersteunen, de militaire budgetten verhogen is een haast onmogelijke opdracht. Hij vreest dat het beleid de sociale programma’s in het vizier zal nemen en dan is er nog de klimaatcrisis.
Paul Goossens besluit: ‘Voor Europa breken spannende, maar vooral gevaarlijke tijden aan.’
Kris Muylle
Boek bestellen!