Een klassieker in een nieuwe jas
Kees de jongen – Theo Thijssen, bewerkt door Tiny Fisscher – Aerial Media Company – 352 blz.
‘Kees de jongen is een cultboek’. Dit lijkt een nogal gewaagde uitspraak, zeker wanneer je het boek hebt gelezen en weet dat Kees Bakels vooral een brave borst is. Deze uitspraak is dan ook niet van mijzelf maar van Pieter Steinz, gedurende lange tijd Chef boeken van NRC Handelsblad en de samensteller van een handvol mooie overzichten van de wereldliteratuur. Volgens Steinz heeft de roman die status al sinds het verschijnen in 1923: ‘Talloos zijn de oudere jongeren die dwepen met de details van dit autobiografische boek over een arme jeugd in de Jordaan. Spreek over de grote Pers en zij weten dat het een postzegel is. Noem de naam Rosa Overbeek en ze krijgen net zo’n glazige blik in de ogen als hun held. Zeg ‘de zwembadpas’ en zij zullen declameren: “Moest je voorover gaan lopen, net of je telkens viel, en dan maar met je armen zwaaien, heen en weer”’.
De blijvende populariteit van de roman zal vooral te danken zijn aan de titelheld. Kees Bakels is namelijk een aandoenlijke jongen. Hij is twaalf jaar oud, heeft een zusje – Truus – die een jaar jonger is en een klein broertje, Tom. Zijn vader heeft een schoenwinkel in de Amsterdamse Jordaan, wat betekent dat ze het thuis niet heel rijk hebben. Zijn moeder doet het huishouden en past op de winkel als haar man ziek is, wat steeds vaker het geval is. Kees gelooft in zichzelf, wat onder andere tot uiting komt in het zich wat verheven voelen boven de andere kinderen in de klas. Dat hij best goede cijfers haalt helpt daar wel bij. Rosa Overbeek, een meisje met mooi golvend haar dat in zijn klas zit, is zijn godin. Meer nog dan dat hij zoiets als verliefd op haar zou zijn kijkt hij tegen haar op. Haar vader is stuurman, dat vindt hij heel indrukwekkend.
Pieter Steinz deed zijn uitspraak over Kees de jongen in Het web van de wereldliteratuur (2007), waarin hij honderd boeken bespreekt die de ‘literaire X-factor’ hebben. In de afsluitende passage acht hij het raadzaam te melden dat Kees de jongen géén kinderboek is. Veel mensen denken dat, ook omdat de schrijver, Theo Thijssen, van 1898 tot 1921 onderwijzer was op scholen in Amsterdam. Die achtergrond zorgt er wel voor dat Kees de jongen volstrekt overtuigt in de weergave van de belevingswereld van een jongen van twaalf. Kees laat graag zijn fantasie de vrije loop, dat is een leidmotief door het hele boek. In zijn fantasie is hij meestal een held, een redder, een leider. Zien mensen tegen hem op, spreken over hem. En verkeert hij op voet van gelijkheid met Rosa. Die volstrekt vrije, kinderlijke verbeelding waarin alles mogelijk is, vormt de grootste aantrekkingskracht van het boek.
Met deze bewerking door Tiny Fisscher is Kees de jongen een kinderboek geworden. Niet dat het niet ook heel goed door volwassenen gelezen kan worden. Dit is zo’n boek dat een feest is voor iedereen, van jong tot oud. Fisscher heeft de taal van Thijssen, die inmiddels toch wel wat archaïsch overkomt, opgefrist. Ingewikkelde zinsconstructies zijn vervangen door soepel lopende zinnen. Hier en daar zijn langdradige passages ingekort. Voor woorden die wij niet meer begrijpen, zijn passende hedendaagse varianten gevonden. Een voorbeeld daarvan is de ‘gymnastiekgordel’. Voor een uitleg daarvan op internet moet je op de website van het Nederlands Schoolmuseum zijn. Fisscher heeft dat veranderd in gymschoentjes met een slappe zool. Want die wilde Kees ook hebben. Zelfs heeft ze de befaamde losse eindjes van Thijssen gerepareerd: hij schreef het verhaal eerst als een feuilleton dat verscheen tussen 1908 en 1922, wat de continuïteit van enkele verhaallijnen niet ten goede kwam. Ook de wel heel formele inleiding is gesneuveld. Die ingrepen lijken vrij fors, maar hebben een boek opgeleverd dat prettig leest, heel toegankelijk is en, het belangrijkste, dat de sfeer en geest van het origineel volledig recht doet.
Zo’n dertig jaar geleden las ik het origineel. Dat deed ik de afgelopen week opnieuw en dat was een genoeglijke ervaring. Ik houd wel van dat ouderwetse taalgebruik, in die zin ben ik een purist. Maar het lezen van Fisschers bewerking was een openbaring. De taal verschilt zo van het origineel, klinkt zo fris, het is alsof je een nieuw boek leest. Nieuw in de zin van natuurlijk, soepel, toegankelijk. Het boek was qua inhoud eigenlijk altijd al een kinderboek, maar door deze bewerking is het dat ook écht geworden. Of zoals op de achterflap staat: voor alle kinderen van 0 tot 100.
Mag je sleutelen aan een klassieker is dan natuurlijk de hamvraag? Vijf jaar geleden zou ik nog hebben gezegd: nee. Maar sindsdien heb ik een aantal hertalingen gelezen, onder andere de Max Havelaar en Woutertje Pieterse in de versies van respectievelijk Gijsbert van Es en Ivo de Wijs. Die zijn beide even bijzonder als hun origineel. Maar hebben het voordeel dat ze toegankelijker zijn, omdat de taal is ontdaan van – in hedendaagse ogen – ouderwetse overbodigheid.
Kees is een aandoenlijk personage, schreef ik al. Zo aandoenlijk dat je hem aan het eind van het boek met tegenzin loslaat. Hij gaat de grote wereld in, zijn eigen leven leiden. Krijgt hij zijn Rosa? Helpt zijn onwrikbare geloof in zichzelf hem te slagen in het leven? Ik ben in de verleiding om deze bespreking te eindigen met het verzoek aan Tiny Fisscher een vervolg te schrijven. Nu ze toch de slag zo goed te pakken heeft …
Peter van der Ploeg