Een laatste taalexplosie
Cliënt E. Busken – Jeroen Brouwers – Atlas Contact – 257 blz.
De heer E. Busken, hoofdpersonage in dit boek, doet zich anders voor dan hij is. Hij heeft een levendige binnenwereld die niet helemaal coherent meer is, maar hij heeft besloten om te doen alsof hij niets meer hoort en spreken doet hij ook niet. Jeroen Brouwers heeft het zich niet gemakkelijk gemaakt door één dag uit het leven van een dementerende oude man te beschrijven. De gedachtestroom van E. Busken moet ons blijven boeien in dit boek zonder plot en daar slaagt de schrijver heel goed in. Busken is weliswaar dementerend, maar nog niet in de allerlaatste fase en hij kan soms nog scherp observeren en dat doet hij dan ook genadeloos in rusthuis Madeleine.
Busken is zijn vrijheid kwijt, maar in zijn hersenkoepel beleeft hij nog van alles. Zijn het echte herinneringen of fantasieën? Dat weet hij niet en de lezer ook niet. Zo wordt het niet duidelijk wat ooit zijn beroep is geweest. Had hij een hoge functie, was hij schrijver van wetenschappelijke werken? Hij heeft herinneringen aan ontmoetingen met mensen uit de hoogste kringen, maar het kan ook zijn dat hij gewoon een simpel baantje op een kantoor had.
Op een feestje waar ook de Russische ambassadeur en koningin Beatrix rondliepen, sprak de laatste hem aan.
“Ik wil niet indiscreet zijn heur, maar mag ik vragen wat u doet, meneer Bumper? Ik ben polair meteoroloog, antwoordde ik, als je dat misschien bedoelt. Wat dien ik mij daarbij veur te stellen? Zij ook tipsy. Ik maak deel uit van het internationale onderzoeksteam ter zake de smeltende ijsmassa’s op de Noordpool. Brr, erg koud zeker tussen als die pingkwins? Hierbij rinkelde ze met de ijsblokjes in haar glas. Koud ja, viel ik haar bij, maar pinguïns wonen daar niet heur. En Harry Mulisch was er ook. Stenen bruidsbed.”
Hij was ooit getrouwd en hij vermoedt dat hij een dochter heeft, Hilda, Tilda of Gilda. Namen glippen weg als palingen uit een natte hand. Hij brengt de dag grotendeels vastgegespt in zijn rolstoel door. Niet in staat om zichzelf voort te bewegen, wordt hij neergezet op plekken waarvan de verplegers denken dat Busken zich daar wel zal vermaken, zoals in de tuin van het rusthuis waar hij bijvoorbeeld ziet hoe een wagen van een begrafenisonderneming het terrein oprijdt om een vrachtje op te halen. Dan is een doodskist voor hem een sarcofaag. Zo zit het verhaal vol verhaspelingen, die Busken soms zelf herstelt.
Tijdens een bespreking van de behandelaars over Buskens toestand komt de heer Herman Skigge ter sprake, een man die de zaken van Busken behartigt.
“Zo te horen is die Skigge ook rijp om te worden opgenomen, kwekte ze syndroom met een roffel van haar nagels op een appel. Correctie: synchroon. Altijd de rust en bedaagdheid zelve, altijd mijn woorden in het juiste laatje, was nervositeit zo door mijn denkdarmen gaan stroelen dat woorden en andere zekerheden daar ongeordend door elkaar warrelden als spaghetti.”
De kleding en het uiterlijk van de verplegenden brengen Busken vaak in de war. Door hun gender neutrale witte jasjes en broeken lijken ze allemaal op elkaar. Bij een verpleger denkt hij, is het nou een vrouw in transitie naar een man, of een man in transitie naar een vrouw?
Busken heeft het als oude man toch al moeilijk met de veranderende wereld. Hij weet dat je sommige dingen niet meer mag zeggen, maar vindt dat eigenlijk onzin.
“… wij skoonmaken hier. En de bed opmaken mienier. Een aldus Nederlandssprekende vrouw met een grijze hoofddoek tot onderlangs haar kin, die alleen haar ogen, neus en mond onbedekt laat. Deze huidfragmenten hebben de kleur van donkere tabak, de zware shag die Herman rookt. Ze is bezig met een rond een trekker gewikkelde natte dweil, de steel rechtop voor haar mollige gestalte, handen in rood latex, met een ervan stoot ze aan tegen mijn bovenarm, mijn schouder, waarvan ik wakker en tevoorschijn schiet. Men moet mij niet onverhoeds aanraken als ik afwezig ben en niets zie en hoor. Dat veroorzaakt trauma’s en turbulentiën in mijn geestelijkezorgsector. Deze vrouw is allochtoons. Nooit zwart zeggen, zegt Babet, want dat is kwetsend en racistisch. Je moet zeggen gekleurd. Neger zeggen is ook fout want dat betekent zwart en daar kunnen die mensen niks aan doen, dat zijn gewoon mensen als ik en jij en Herman en als bijvoorbeeld joden, die kunnen er ook niets aan doen.”
Het is even wennen aan het feit dat de gedachtestroom van Busken in het boek werkelijk ononderbroken doorloopt zonder aanhalingstekens. Het boek heeft dan ook een bijzondere opmaak. Op elke bladzijde staan stukjes die opmerkelijk genoeg zijn om te citeren. Als je eenmaal in de cadans van Buskens gedachten kan meegaan, dan beleef je aan dit boek, vol van aparte taalwendingen en verhaspelingen, een bijzondere, meeslepende leeservaring.
Boek bestellen!