Gaia, wetenschap of ondergang?
Winterthur – Alexander Nieuwenhuis – Van Oorschot – 174 blz.
Dit jaar is het een halve eeuw geleden dat de Club van Rome haar beroemde rapport Grenzen aan de groei uitbracht; de media hebben er volop aandacht aan besteed. Grenzen aan de groei schetste op basis van computermodellen allerlei verschillende toekomstscenario’s, maar één gemeenschappelijk element was dat ergens in de 21e eeuw de economische groei definitief ten einde zou komen. De overgang van groei naar krimp zou vredig of minder vredig kunnen gebeuren, en het rapport deed aanbevelingen voor een scenario met zo min mogelijk risico op oorlogen om grondstoffen en door de mens veroorzaakte natuurrampen.
In het begin kreeg de Club van Rome veel weerklank. Er werd nog geluisterd naar wat wetenschappers zeiden, en overal werden pogingen ondernomen om de groei tot staan te brengen, of in elk geval duurzamer te maken. Een van de eerste beleidsdaden van de democratische Amerikaanse president Jimmy Carter was het laten aanbrengen van zonnepanelen op het dak van het Witte Huis. Vanaf de jaren tachtig, met het doorzetten van het neoliberalisme, verdween de rationaliteit echter uit de politiek, en zowat het eerste besluit van Carters opvolger Ronald Reagan was om de zonnepanelen weer van het dak van het Witte Huis te laten verwijderen. En daarna raakten de aanbevelingen van de Club van Rome steeds meer in de vergetelheid.
In Winterthur reist een man van midden dertig naar de Zwitserse stad Winterthur, het hoofdkwartier van de Club van Rome, om daar de geschiedenis van die Club te bestuderen. Tijdens zijn omzwervingen in en rond de stad ontmoet hij Antonin, een zwerver die op zijn beurt vroeger ook een studie heeft gedaan: hij is de beroemde Duitse wetenschapper Alexander von Humboldt achterna gereisd door Latijns-Amerika, en hij heeft zowel zijn eigen als Humboldts belevenissen uitgebreid op schrift gesteld. Het lezen van Antonins geschriften is voor de hoofdpersoon van Winterthur een onthutsende ervaring:
‘Niet alleen inspireerde Antonin me meer dan Humboldt, ook begon ik me steeds meer aan hem te ergeren. Vooral zijn onuitstaanbare optimisme irriteerde me enorm. Schrijven, zoals Humboldt deed, dat de wetenschap alle problemen op kan lossen als de juiste informatie bekend is en dat de natuurlijke bronnen nooit zullen worden uitgeput, was in zijn tijd misschien logisch. Maar een blik op de staat van onze wereld was genoeg om te zien dat die ideeën niet langer geldig waren.’
Het bijzondere van Winterthur is dat de wereldomvattende analyses van de Club van Rome naast de dagelijkse praktische ervaringen van Antonin worden gezet, en dat ze allebei op hun waarde worden geschat. Want niet alleen lezen we over angst, hebzucht en energieschaarste; we lezen ook over hoe bossen hun eigen waterhuishouding regelen, over rouwrituelen van olifanten en over hoe dieren zichzelf genezen (Nieuwenhuis is naast schrijver ook wildernisgids, en daarvan plukt hij nu de vruchten).
Een van de meest verrassende inzichten komt misschien wel van Ugo Bardi, een Italiaanse hoogleraar die ook onderzoek heeft gedaan naar de Club van Rome:
‘Ik heb geen wetenschap nodig om je te vertellen wat er gaat gebeuren. De zaak is simpel, als je meer consumeert dan de natuur kan regenereren heb je, vroeger of later, een probleem. De oplossing, als die er is, ligt meer in het domein van de religie. Serieus. Er is een beweging van een nieuwe religie die gebaseerd is op Gaia, het idee dat de aarde zelf een levend wezen is, waar de mens zelf maar een uiterst klein onderdeel van is.’
En op de tegenwerping van de ik-verteller of we dan niet terug zijn bij het pantheïsme dat wetenschappers zo lang dachten te bestrijden door solide wetenschapsbeoefening, kan Bardi alleen maar bevestigend antwoorden. ‘Maar,’ voegt hij daaraan toe, ‘zoals de pantheïsten al wisten is alles cyclisch van aard.’
Staat dit niet heel dicht bij het denken van Antonin, de zwerver die zijn belevenissen in Latijns-Amerika te boek heeft gesteld, en daarover van gedachten wisselt met de ik-persoon?
‘Er zijn volkeren’, zegt Antonin, ‘waar je als je planten plukt tabak neerlegt bij de geplukte plant. Het is een dankbetuiging, die je een vorm van bijgeloof zou kunnen noemen, een soort van respect dat vanuit een zeker oogpunt als onnodig kan worden gezien. (…). Maar een plant bedanken is ook een relatie aangaan, is iets in jezelf veranderen ten opzichte van de plant – en is dat niet het begin van een hele nieuwe wereld?’
Of zal Jörgen Randers gelijk krijgen, een van de auteurs van het rapport van de Club van Rome, die ook door de ik-verteller wordt geïnterviewd?
‘Acht miljard mensen op de planeet en de ecologische gevolgen die dat met zich meebrengt; er is geen volk, Inheems of niet, dat op die uitdaging is voorbereid. Het is een gigantisch probleem maar tegelijkertijd ook een probleem dat zichzelf zal oplossen. De vraag is met hoeveel leed en dood die oplossing gepaard zal gaan, maar aan het einde van de eeuw bevinden we ons zonder enige twijfel in een veel rustiger gebied.’
Met zijn baanbrekende debuutroman heeft Nieuwenhuis (1984) een boek geschreven op de grens van fictie en non-fictie. In dat opzicht doet Winterthur denken aan Wormmaan van Mariken Heitman, en bijvoorbeeld ook aan de klimaatroman Het tegenovergestelde van een mens van Lieke Marsman. De problemen van onze wereld, lijken deze auteurs te zeggen, zijn zo ernstig, maar tegelijk ook zo fascinerend, dat elke vorm van exclusieve ik-schrijverij misplaatst zou zijn. De wereldproblemen zijn domweg belangrijker dan de problemen van een worstelend ik. Maar juist de manier waarop de worsteling met de wereld in deze drie boeken wordt verbeeld, laat ook zien waarom de kunst van de roman nog altijd relevant is.
Hein-Anton van der Heijden
Boek bestellen!
Deze recensie maakt me beslist nieuwsgierig…
Een fenomenale roman, prachtig geschreven, elk woord raak.