Fanatieke Fantasten – Henri Beunders
“Hen heb ik lief die het onmogelijke begeren”
Aldus luidt de opdracht van dit boek, afkomstig uit Faust van Goethe. Een volkomen terecht citaat. De “Hen” zijn de fanatieke fantasten en “het onmogelijke” zijn de plannen die ze wilden verwerkelijken. Die mensen en hun ideeën komen niet uit het heden, maar uit het verleden. Beunders zoekt het in een beperkte tijdsperiode: het Interbellum, dus beginnend aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. Het einde zou dan het begin van de Tweede Wereldoorlog moeten zijn, maar de auteur breekt de periode af bij de verkiezingswinst van Hitler in 1933. Wat die tijd betreft, had het ook in het nu kunnen spelen, wat het contemporaine komt wel heel erg overeen met het verleden. “In de jaren twintig ontstaat het moderne leven van nu. Voor wie in de verhalen paralellen zoekt met vandaag, zal ze vinden.” Dat laat de auteur ook gelden voor de personen: “Degenen die we in dit boek ontmoeten, lijken uiteindelijk verdacht veel op de wezens die we al wel kennen: onszelf.”
Fantasie versus realiteit
De omvang van het boek geeft aan dat het tijdperk behoorlijk veel fantasten heeft opgeleverd, waarvan er velen een ruimere fantasie ontplooiden dan Jules Verne, zegt Beunders. “… fantasie in de betekenis van verbeeldingskracht is nodig om de wereld te begrijpen …”. De auteur wil dat we zijn boek op een bepaalde manier zien. Hij vergelijkt het met een “doorkijkspiegel”. “We kunnen dan zien wat iedereen nu zoal doet en denkt, en goedpraat”. En dat geldt volgens Beunders zeker in de gehanteerde periode van het Interbellum. Hij gebruikt daarom twee personen in heel het boek om dit te illustreren: Cornelis Lely van de afsluiting en (gedeeltelijke) drooglegging van de Zuiderzee en de Duitse architect Herman Sörgel. Die laatste wilde de Middellandse Zee van een afsluiting tussen Gibraltar en de Afrikaanse kust voorzien en daarna de gehele zee droogleggen en daarmee “alle Europese problemen van energie en landwinnen … oplossen”.
De plannen
In tien hoofdstukken schetst Beunders de plannen met bijbehorende personages die hij bij zijn onderzoek heeft kunnen vinden. Ze allemaal doornemen – bijna van encyclopedische grootte – zou een veel te uitgebreide bespreking opleveren, daarom nu een kleine keuze. Direct aan het begin van het eerste hoofdstuk merkt de auteur op dat veel van de inhoud onbegrijpelijk zou zijn als, niet een indruk van de omstandigheden van die tijd gegeven worden. Waarmee dit boek tegelijk een soort geschiedenisboek van het Interbellum wordt.
Water
Het eerste deel “De Watertemmers” laat zien hoe we “ons gevecht met het water kunnen winnen”. Niet alleen de twee bovengenoemde heren en hun plannen komen aan bod, maar ook de problemen met de Mississippi en het Land van Maas en Waal (Herman de Man – Het wassende water) met beide overstromingen waartegen iets gedaan moet worden. He laatste probleem vormt eigenlijk een aanzet tot de Zuiderzeewerken. We zien als lezer verder hoe Herman Sörgel zijn plan over de Middellandse Zee had uitgewerkt. Hij kreeg echter geen poot aan de grond, meer bleef erin geloven, zelfs nog op hogere leeftijd na de Tweede Wereldoorlog.
Natuur
“Natuur? Natuurlijk!!” schotelt de vraag: “… wordt de techniek de redder van de aarde en ‘de natuur’? Of de vernietiger ervan? Beginnend, staan hierin twee personen tegenover elkaar, waarvan de eerste al kennen: Herman Sörgel. Zijn opponent is Oswald Spengler, beroemd om zijn boek De ondergang van het Avondland (1918) waarin hij betoogt: “… elke cultuur is als een plant, komt op, bloeit, verwelkt, sterft. Daar is geen ontkomen aan.” Spengler beweert dat het voornoemde proces door de techniek in een versnelling terecht zal komen en dus niet tot redder uitgeroepen kan worden. Daarnaast worden de ideeën van Jac. P. Thijsse behandeld. Ook hier gaat water weer een rol spelen: bij het beheersen van de loop van een rivier in onze omgeving tot de waterkracht (stuwdammen) gebruiken voor energiewinning. Om nog maar niet te spreken over de ‘oerknal’ van George Lemaître de kernenergie van Hans Dominik en de ontijzing van Groenland. Ook hier weer de echte fantasten zoals Koestler met de eeuwig durende gloeilamp.
Toekomst
In het laatste hoofdstuk “Hoe verder” laat Beunders zien waartoe alles leidt of zou kunnen leiden. Hij geeft de fantasten een compliment door te zeggen dat ze niet zouden bestaan zonder “durf en onbevreesheid voor mislukking”. Hij beschrijft de verdere ávonturen van Herman Sörgel en Cornelis Lely. En komt tot een conclusie waarmee de lezer het eens of oneens kan zijn. Hij heeft wel de bouwstenen daartoe aangedragen.
Stijl
Beunders is een vlotte verteller. Zijn taalgebruik sluit aan bij de gemiddelde lezer, hoewel het onderwerp zou kunnen leiden tot het gebruik van veel vakjargon. Dat is beslist niet het geval. Waar nodig verklaart hij wat verklaart dient te worden voor een beter begrip. Dat daarbij enkele herhalingen worden gebruikt, zullen we hem niet kwalijk nemen. Hij houdt zeker van (filosofische) citaten, zoals in zijn epiloog. Maar ze hebben wel direct betrekking op de inhoud. Søren Kierkegaard: “Het leven kan alleen maar achterwaarts worden begrepen, terwijl we het voorwaarts moeten leven” en Maarten Luther: “Als morgen de wereld vergaat, plant ik vanmiddag nog een appelboom.” Het is een prettig boek om in gedeelten te lezen, niet in één adem!
Bijkomstig
Het boek heeft een handig personenregister een aanwijzingen voor verder te lezen als iets je interesseert. Voor de bronnen e.d. wordt verwezen naar de website.
Kees de Kievid
Boek bestellen!