“Ik kan eindeloos schaven”
Jan Zwaaneveld(Hillegom, 1957) schreef jarenlang songteksten voor obscure bands waarin hij gitaar speelde en zong. In 2000 is hij begonnen met het schrijven van poëzie. Aanvankelijk publiceerde hij onder het pseudoniem Jan Doornbos. In 2003 verscheen onder die naam zijn debuut Vandaag is van glas bij uitgeverij De Distel uit Brussel. In eigen beheer volgden bundels met Cilja Zuyderwyk; Smeltwater(2004) en Mijten in een hemelbed/Een duiventil te paard(2009). Hij publiceerde gedichten in literaire tijdschriften en e-zines als Extaze, Tijdschrift Ei, De Optimist, De Brakke Hond, Deus Ex Machina en Meander Magazine.
Jan Zwaaneveld is een amateur-ornitholoog en reist de hele wereld over om vogels te bekijken. In de bundel Dwaalsporen vind je gedichten die zijn geïnspireerd op die reizen. Voor het eerst brengt hij een bundel uit onder zijn eigen naam.
Je speelde in “obscure” bands waar je songteksten voor schreef, volgens je biografie. Wat voor soort muziek speelden jullie?
Van 1976 tot 1987 heb ik in diverse punk- en new wave-bands gespeeld. Vanaf eind jaren tachtig tot in de jaren negentig was er niet echt sprake meer van een band, maar schreef ik met een vriend dance-achtige muziek en nam die op in een thuisstudio. In 1980 heb ik met een experimenteel bandje een LP uitgebracht en in 1995 een cd met dancemuziek. Beide zijn overigens hopeloos geflopt.
Wie waren je voorbeelden wat betreft de songteksten? Waar gingen ze zoal over?
Mijn grote voorbeelden waren aanvankelijk David Bowie, Lou Reed en Roxy Music. Later kwamen daar vele punk- en new wave-bands bij, zoals Patti Smith, Joy Division, The Sound, Comsat Angels en The Gun Club. Mijn teksten speelden zich dan ook voornamelijk af aan de zelfkant van de maatschappij en/of waren maatschappijkritisch. Maar natuurlijk schreef ik ook teksten over de liefde.
Je hebt eerder gedichten gepubliceerd onder het pseudoniem Jan Doornbos. Dat intrigeert me. Waarom toen niet onder je eigen naam en nu wel?
Toen ik begon met gedichten schrijven, had ik geen idee of hetgeen ik schreef iets voorstelde. Ik wilde bovendien mijn schrijven en mijn werk gescheiden houden. Vandaar dat ik een pseudoniem aannam. Van het een kwam het ander, en voordat ik het wist stond ik als ‘Jan Doornbos’ in enkele literaire tijdschriften, en toen heb ik het maar zo gelaten. Maar de laatste jaren begon me dat toch een beetje dwars te zitten, want mijn eigen naam is eigenlijk veel mooier en unieker, en daarom heb ik besloten om deze bundel, die toch ook een beetje een breuk betekent met mijn ‘oude’ stijl van dichten, onder mijn eigen naam uit te brengen.
Songteksten en gedichten hebben een zekere verwantschap, waar zit volgens jou het verschil in, behalve dat een lied vaak een refrein heeft?
Songteksten hoeven niet erg diep te gaan qua inhoud. Het belangrijkste is dat ze één vloeiend geheel vormen met de muziek en dat ze lekker klinken. Tekst en muziek moeten elkaar versterken. Gedichten kun je op meerdere niveaus lezen, over ieder woord is nagedacht, als het goed is. Dat is bij songteksten niet zo belangrijk. Maar bij poëzie zijn er alleen de woorden en moet dus alle sfeer en alle betekenis uit de woorden worden gehaald.
Ergens wordt een gedicht geboren, een kiem gelegd. De aanleiding kan van alles zijn. Hoe werkt dat bij jou?
Zoals je zegt: de aanleiding kan van alles zijn. Meestal is het iets wat ik meemaak, iets wat ik zie, een beeld dat blijft hangen tijdens een reis of zomaar, thuis. Dan schrijf ik kort dat beeld op en ga het vervolgens uitwerken. Maar het kan ook beginnen met een regeltje dat in mijn hoofd springt, of een leuk idee voor een titel. Of een enkel woord dat me aanspreekt. Of het kan voortkomen uit een gevoel dat zich van me meester maakt als ik iets meemaak of waarneem. Ik heb ook een heel goede muze: mijn vrouw. Nog afgezien van het feit dat ik erg veel voor en over haar heb geschreven, brengt ze me ook vaak op ideeën als ik vast zit met schrijven. Zo was zij het die me aanraadde om over mijn reizen te gaan schrijven, wat uiteindelijk tot mijn nieuwe bundel heeft geleid.
Hoe lang kun je aan een gedicht schaven? Blijf je dit tot vlak voor publicatie doen of vind je een gedicht op een gegeven moment echt af?
Ik kan eindeloos schaven. Het kan jaren duren voordat ik een gedicht af vind. Een voorbeeld: de oorspronkelijke versies van de laatste twee gedichten uit mijn nieuwe bundel, Vergezicht I en II, stammen al uit 2004 of daaromtrent. Het was aanvankelijk een cyclus van zes of zeven gedichten, waaruit ik uiteindelijk de beste regeltjes heb genomen en daarvan het concept voor de huidige versie heb gevormd. Daarna heb ik er nog allerlei kleinere dingen aan veranderd, net zo lang tot het goed aanvoelde. Andere gedichten ontstaan veel sneller, maar ik heb vrijwel altijd minimaal een paar weken nodig voordat een gedicht echt af is. Als ik dan denk dat het af is, laat ik het gedicht nog een tijd liggen en lees het dan na een maand of twee maanden nog eens. Als ik het dan nog steeds goed vind, doe ik er over het algemeen niets meer aan.
De gedichten die je maakt hebben een vrije vorm en rijmen niet. Was dat bij je songteksten ook al zo?
Nee, mijn songteksten rijmden vrijwel altijd en veel gedichten uit mijn Jan Doornbos-tijdperk rijmden ook. Vooral in mijn begintijd heb ik veel sonnetten en andere vormgedichten geschreven; mijn eerste bundel staat er redelijk vol mee. Maar vormgedichten beperken je uiteindelijk toch in wat je wilt zeggen. Het wordt na een tijdje ook een beetje een kunstje, een trucje. Zo voelt het althans. Toch vind je ook nu nog wel hier en daar wat rijm terug in mijn gedichten, al zit het vaak een beetje verstopt, als binnenrijm bijvoorbeeld.
Een vaste vorm, zoals een sonnet geeft ook houvast. Waarom past zoiets niet bij je?
Zie mijn antwoord op de vorige vraag. In mijn eerste bundel stonden erg veel sonnetten, in mijn tweede al wat minder, in mijn derde stond nog maar één echt sonnet, al was een aantal gedichten nog wel gegoten in veertien regels en een sonnetachtige strofenindeling. Maar afgezien van het feit dat ik er gewoon op uitgekeken ben, bevalt het ‘vrije’ dichten me erg goed omdat ik zonder dat harnas van de vaste vorm inhoudelijk veel meer tot de kern kan komen.
Wat hoop je dat je gedichten bij de lezers teweeg zullen brengen?
Ik hoop vooral dat ze er mooie beelden bij krijgen, dat ze erbij kunnen fantaseren of er dingen in herkennen. Ik hoop dat sommige lezers plezier beleven aan de dubbele lading die ik aan woorden, regels of afbrekingen probeer mee te geven. Ik hoop dat ze het leuk vinden om even in de wereld te vertoeven die ik met mijn gedichten heb geschapen.
Welke dichters bewonder je en waarom raad je die aan andere lezers aan?
Ik lees eigenlijk maar heel weinig poëzie. Maar ik heb wel een paar favoriete dichters. Op nummer een staat Leonard Nolens, een Vlaamse dichter die prachtig over de liefde kan schrijven. Ook over andere dingen, maar vooral over de liefde. Vrij recent heb ik Billy Collins ontdekt, een Amerikaanse dichter die bedrieglijk eenvoudige gedichten schrijft die toch veel meer inhoud blijken te hebben dan je bij eerste lezing denkt. Kees van Kooten heeft een aantal gedichten van hem vertaald in het Nederlands en uitgebracht in een boekje, een erg lastig karwei dat hij op bewonderenswaardige wijze heeft geklaard. Natuurlijk ben ik ook een groot fan van de gedichten van mijn vrouw, Cilja Zuyderwyk. Haar fantasie kent nauwelijks grenzen, haar poëzie zit vol met de meest fantastische taferelen. Daarbij schrijft ze ontzettend makkelijk en daar kan ik erg jaloers op zijn. Er zijn nog andere dichters die ik graag lees, maar bovengenoemde drie zijn voor mij de belangrijkste.
Hier kun je nog iets zeggen dat je kwijt wilt.
Dat mijn bundel Dwaalsporen bij iedere (internet)boekhandel te bestellen is, en ook rechtstreeks bij mijn uitgever, Xanten. Verder geloof ik dat je me alles wel hebt gevraagd wat ik kwijt wil en ik wil je hartelijk bedanken voor dit leuke interview.
Jan Zwaaneveld heeft een blog en je kunt hem volgen op twitter
Vragen: Pieter Feller