Onderdompeling in de middeleeuwse kunst
De kathedralenbouwers – Georges Duby – Vertaling: Ger Groot – Noordboek – 448 blz.
Georges Duby (1919-1996) behoort tot een van de bekendste Franse historici. De middeleeuwen vormden zijn specialiteit. In 1970 werd hij verkozen tot hoogleraar aan het Collège de France, op de leerstoel Geschiedenis van middeleeuwse samenlevingen. Op 18 juni 1987 koos de prestigieuze Académie française hem als lid. Tijdens zijn leven verleenden talrijke universiteiten, waaronder die van Amsterdam en Leuven, hem de titel van doctor honoris causa.
In de periode 1966-1967 publiceerde deze Franse intellectueel zijn befaamde Skira-triptiek Adolescence de la chrétienté occidentale (980-1140), l’Europe des cathédrales (1140-1280) en Fondements d’un nouvel humanisme (1280-1440). In 1976 werden deze drie delen na herwerking samengebundeld en uitgegeven door Gallimard onder de titel Le temps des cathédrales. L’art et la société, 980-1420 met een drieledige indeling: le monastère (980-1130), la cathédrale (1130-1280) en le palais (1280-1420). Pas in 1984 werd deze uitgave vertaald in het Nederlands en uitgegeven door Agon onder de titel De kathedralenbouwers. Portret van de middeleeuwse maatschappij 980-1420. Dezelfde vertaler van toen, Ger Groot, nam de tekst nu terug onder handen voor deze publicatie van Noordboek. Hij baseerde zich hierbij op de in 2019 verschenen Pléiade-editie van Duby’s Oeuvres.
Opvallend in dit indrukwekkend boek is het zeer sobere voorwoord. Hierin spreekt de auteur wat over afbeeldingen en kunstwerken terwijl hij in het werk toch wel een impressionant overzicht geeft van de middeleeuwen. Een tweede opmerkelijke vaststelling: er is geen enkele bronvermelding noch notenapparaat aanwezig. Wel is achter in het boek een register opgenomen opgedeeld volgens historische, bijbelse en fictieve figuren, kloosters, kerken en andere bouwwerken, geschriften en ten slotte topografische namen.
Het overkoepelende thema in De kathedralenbouwers is de relatie tussen de samenleving en de artistieke productie. Kunst had in de middeleeuwen een religieuze, sociale en politieke betekenis. Centraal in het eerste deel dat ruwweg de Romaanse kunstperiode bestrijkt staat het jaar 1033. De toenmalige maatschappij had zich door de geestelijkheid laten overtuigen dat het einde der tijden ophanden was, waardoor de beginselen van het monnikendom tot het ideaal uitgroeiden. Boven alle elfde-eeuwse congregaties uit verhief zich soeverein de orde van Cluny. De kunst vertolkte de hoop van de mensen. Het christendom deed alle moeite om het volk te verlossen uit een benauwend, weerspannig en vergankelijk beeld van het heelal.
In het tweede deel staan de kathedralen centraal. De geestelijke Suger zal in Saint-Denis een kathedraal ontwerpen waarin een gedachte overheerst: God is Licht. Dit licht moest vooral schitteren in het koor. Een architectonische nieuwigheid, het kruisribgewelf, maakt de bouw mogelijk van kranskapellen, ‘geplaatst in een halve cirkel, waardoor de hele kerk baadde in een ononderbroken schitterend licht dat binnenviel door de helderste vensters’. De schittering van het interieur moest een antwoord bieden op de uitstorting van het licht: kostbare edelstenen, goud, email, kristal en alles wat doorzichtig was. De voorliefde ‘voor die dingen waarvan de barbaarse krijgsheren van oudsher al in de ban waren geweest, vond hier haar zowel liturgische als mystieke rechtvaardiging.’ De architectonische vernieuwingen vonden hun weg naar Chartres, Bourges, Angers, Le Mans, Noyon, Laon, Parijs, Soissons, Senlis en nog tal van andere steden. De verschuiving van het artistieke initiatief van de abdijen naar de kathedralen beantwoordde aan diepgaande veranderingen in de sociale structuren: de opkomst van de steden.
In het derde deel beschrijft Duby onder meer de verandering die plaats vindt in de relatie tussen de kunstenaar en degene die hem betaalt. De betekenis van het werk wordt bepaald door de bedoelingen en de smaak van de opdrachtgever. Maar binnen dit kader is de kunstenaar verder volledig vrij. Het kunstwerk wordt het voorwerp van een individuele toe-eigening. Bovendien zal in het christendom een beweging ontstaan naar een individuelere beleving van het geloof wat de vraag naar kunstwerken die bijvoorbeeld het lijden van Jezus nabootsen sterk doet toenemen. Op die manier konden mensen zich beter met Hem identificeren. En het gaat verder. Jan van Eyck bijvoorbeeld zal een portret van zijn vrouw Margaretha schilderen: een nieuwe vrijheid is aangebroken.
Vertaler Ger Groot heeft aan dit boek ongetwijfeld een vette kluif gehad. Duby hanteert een barokke stijl met soms vrij lange zinnen. Algemene, generaliserende beschouwingen wisselen af met detailbeschrijvingen. De structuur is soms losjes. Verder moet je in het achterhoofd houden als lezer dat het oorspronkelijk werk in de jaren zestig is geschreven en straks dus zestig jaar oud is. Het boek straalt echter een sterke eruditie uit en het is een must-read voor iemand die zich wil onderdompelen in de middeleeuwse cultuur. Al moet hier meteen de bedenking aan worden gekoppeld dat enige voorkennis over de middeleeuwen wel sterk aangewezen is.
Het boek is voorzien van talrijke kleurenafbeeldingen van verschillende grootte die de kunstliefhebber doen watertanden. Hierbij werd gebruikgemaakt van de beeldselectie (weliswaar in zwart-wit) die Duby zelf maakte in de bij de uitgeverij Skira verschenen, rijk geïllustreerde editie. Deze werden aangevuld met afbeeldingen van werken waaraan Duby refereert maar die niet in de Skira-editie terug te vinden zijn. De bijschriften zijn niet van de hand van Duby. Soms hadden deze bijschriften vollediger mogen zijn (bv. de Eva van Jan van Eyck is een onderdeel van het Lam Gods in Gent, het portret van Margaretha van Eyck kan je bewonderen in het Groeningemuseum in Brugge).
De kathedralenbouwers van Duby is en blijft een standaardwerk. Een mooie synthese van een fascinerende tijd.
Kris Muylle
Boek bestellen!