“Ik wilde graag archeoloog worden”
Iris Boter (Sassenheim, 17 januari 1972) is schrijfster van jeugd- en kinderboeken en korte verhalen. Iris woont in Kampen met man, kind, poes en konijn. Geboren in Sassenheim, getogen in Wijhe. Na de kunstacademie waar ze in 1995 afstudeerde, is ze in Kampen blijven wonen.
Omdat Iris van haar hobby’s schrijven en tekenen haar werk gemaakt heeft, heeft ze verder geen hobby’s meer. Iris houdt niet van sport. Het schijnt dat ze nog steeds teert op de 32 kilometer die ze per dag moest fietsen van Sassenheim naar de middelbare school in Zwolle. De dingen die Iris naast haar werk doet, hebben wel veel te maken met schrijven en tekenen. Zo leest ze erg veel, en daarnaast verzamelt ze boeken over Zielige Jongetjes. Ze schrijft jeugdboeken en Young Adults, waarvan Zwaartekracht, dat in 2013 verscheen bij uitgeverij Van Goor, gaat over Catfishing: je online als iemand anders voordoen.
Uit wat voor gezin kom je? Werd er thuis veel gelezen?
Een fijn gezin met twee normale ouders en een broertje. Er werd veel gelezen. Langs de muur van onze woonkamer had mijn vader een enorme boekenkast gemaakt. Ik herinner me hem ook in zijn karakteristieke houding: gebogen over de keukentafel, met een krant of boek voor zich. Op vakantie gingen er ook stapels mee.
Ik heb een erg fijne jeugd gehad waarin ik kon zijn wie ik was. Mijn moeder heeft me gestimuleerd om naar de kunstacademie te gaan.
Welke boeken waren in je jeugd favoriet?
Ik las alles wat los en vast zat. Roald Dahl, maar ook historische boeken en ik hield het meest van zielige boeken: Alleen op de wereld, Razende Roeltje, Kruimeltje, Ratje, Ciske de Rat. Ik heb alle boeken van J.B. Schuil gelezen, over Jan van Beek en de AFC’ers. Nu meer dan honderd jaar oud. Evert Hartman, Tonke Dragt, de Vijf, de Olijke Tweeling, alles verslond ik. Ook de oude meisjesboeken van mijn moeder. En de Donald Duck natuurlijk. En Guust Flater! De strip van Nul tot Nu vond ik geweldig. Die heb ik in zijn geheel gekocht toen ik volwassen was en lees ik nog steeds.
Wanneer ontdekte je dat je aanleg had voor schrijven en waar ging je allereerste verhaaltje/gedichtje over?
Als kleuter had ik mezelf al leren schrijven en zat ik achter een tafeltje boeken te maken, met zowel tekst als tekeningen. Wat ik nog altijd doe, eigenlijk.
Het oudst bewaarde ‘boek’ is van toen ik zeven jaar was en gaat over een kabouter die ziek wordt, omdat hij zijn sjaal niet omdoet. Ik heb altijd heel veel geschreven, maar ontdekte pas later dat het ook echt je werk kon zijn. Toen ik twaalf was won ik een schrijfwedstrijd en mijn verhaal kwam echt in de krant. Ik denk dat dat het moment was dat ik dacht: he, wat leuk, ik vind het leuk om te doen én het wordt kennelijk gewaardeerd.
Je kon als kind ook vast al goed tekenen. Hoe verdeelde je je tijd tussen lezen, tekenen, knutselen en buitenspelen?
Ik deed waar ik zin in had. Ik wilde graag archeoloog worden en heb onze hele tuin omgespit. We woonden in een oud huis in Wijhe. Ik verzamelde stenen, schedels, botten, pijpenkoppen en oude munten. Daarnaast tekende en schreef ik graag, ik knutselde inderdaad ook heel graag. Ik vind het erg leuk om te zien dat ik wat dat betreft niet zo veranderd ben. Alleen is het vrijblijvende er nu af.
Hoe gaat het schrijven bij jou in zijn werk? Werk je op vaste tijden en op een vaste plek. Maak je van tevoren een schema?
Ik werk thuis en onder schooltijd. Die tijd is heilig voor mij. Het liefst schrijf ik ‘s morgens, dat is mijn beste energie, ook al is dat moeilijk te geloven voor mensen die mij met een geweldig ochtendhumeur kennen. Maar in alle vroegte, met de dag nog voor me en mijn eerste kop koffie, schrijf ik toch het beste. Dan hoeft mijn hoofd zich nog niet bezig te houden met wat ‘s avonds te eten enzovoort. ‘s Middags werk ik dan aan mijn illustraties, die een andere concentratie vergen.
Ik maak niet van te voren een schema, maar er is altijd wel een punt in het schrijfproces waarin ik alles (her)structureer. Ik begin met een sterk idee, dat zich een tijdlang aan me opdringt, tot ik het niet langer kan negeren. Dan schrijf ik zoveel mogelijk achter elkaar op, soms met duizenden woorden per dag. Ik merk dat ik vooral wanneer ik niet achter de computer zit, beslissingen neem en nadenk over hoe verder met het verhaal. Het liefst maak ik lange wandelingen met het verhaal in mijn hoofd, en als ik dan thuiskom weet ik vaak hoe het verder moet. Ook heb ik altijd een notitieboek bij me of naast mijn bed liggen. Soms op het overdrevene af. De keren dat me een ingeving ontschoten is vond ik erg frustrerend. Ik draag ook altijd een usb-stick bij me met mijn boek in wording.
Als je bezig bent met het schrijven van een boek en er komt een tekenopdracht binnen, hoe ga je dan te werk? Stop je met schijven of verdeel je de tijd voor tekenen en schrijven over de dag. Of misschien nog heel anders?
Ik zit in de luxe positie dat ik best veel tekenopdrachten heb. Op dit moment is de verdeling ongeveer 60% schrijven, 40% tekenen. Het illustreren is mijn broodwinning, dus dat bepaalt mijn dagindeling het meest. Als ik een deadline heb, gaat het illustreren voor.
Zoals gezegd schrijf ik het liefst ‘s morgens. Maar schrijven vergt wel meer van me dan tekenen, dus ik zou dat niet een hele dag vol kunnen houden en dan ben ik blij dat ik ook nog illustratiewerk te doen heb.
Hero, de superhelden hulphond gaat over een hulphond – de titel zegt het al. Hoe kwam je op het idee om dit onderwerp te gebruiken? Heb je veel research moeten doen?
Het idee dat het een hulphond zou zijn, was er niet meteen. Ik wilde een serie schrijven over een club kinderen en iets met dieren. Voor dit deel had ik bedacht dat er een hond zou ontsnappen en tijdens een van mijn wandelingen 🙂 viel me in dat dat nog veel erger zou zijn als het een hulphond zou zijn. En ja, daar heb ik veel over gelezen en ik heb een kennis die zelf zo’n hond heeft, het verhaal laten lezen. Daar kreeg ik nog erg nuttige tips van.
Voor Hero heb je niet zelf de tekeningen gemaakt. Hoe beslis je dat een ander de tekeningen voor een boek van jou zal maken? Of heeft de uitgever het laatste woord?
In dit geval heeft de uitgever dat besloten en ik was het er direct mee eens. Mark Janssen maakt stoere tekeningen die heel goed bij het verhaal passen. Een andere illustrator kan echt iets toevoegen aan mijn verhaal, wat ik zelf niet kan, omdat ik uit hetzelfde vaatje tap. Een en een is dan drie. Je versterkt elkaar op deze manier en ik was erg blij met het resultaat. Het hangt wel erg af van de illustrator, natuurlijk.
In De Verhalenmachine vertel je hoe je een boek moet schrijven. Wanneer dacht je dat je voldoende kennis had om zo’n boek te maken?
Een paar jaar geleden werd ik door een boekwinkel gevraagd om iets te vertellen over het tot stand komen van een verhaal. Ik vond dat toen best eng, want wat wist ik ervan, dacht ik. Ik vond mezelf nog een beginneling. Maar de workshop was erg leuk. De deelnemers hingen aan mijn lippen en ik merkte dat ik écht wel iets te vertellen had. Die workshop ben ik toen vaker gaan geven en ik besloot alles op te schrijven. Dat werd een heel boekwerk: De Verhalenmachine.
Wat zijn de voornaamste voorwaarden om een (goed) boek te kunnen maken?
Een goed, sterk idee is essentieel. Dan doorzettingsvermogen. Gevoel voor taal en stijl. Je verhaal terug kunnen lezen alsof je de lezer bent. Het verhaal voorop zetten en niet jezelf als schrijver. Ingrijpende wijzigingen durven te doen en kritiek verdragen en verwerken.
Maar ook: durven te schrijven wat er in je opkomt, je intuïtie volgen, zonder dat je precies weet waarom. Lef is dus wel een toverwoord.
Schrijven kan veel voldoening geven, maar het is ook veel werk. Je moet het dus vooral ontzettend leuk vinden.
Met welke kinderboekenschrijvers voel je je verwant en waarom?
Zonder te durven beweren dat ik dezelfde kwaliteiten bezit, voel ik me verwant met Edward van de Vendel vanwege zijn ‘alledaagse’ onderwerpen en diepgang, met Marjolijn Hof vanwege haar directe en onopgesmukte stijl. Met Joke van Leeuwen en Ted van Lieshout omdat ze de speelsheid bezitten die ik (terug) zou willen.
Wil je hier vijf boeken noemen die indruk op je hebben gemaakt en je schrijven misschien wel beïnvloed hebben.
De boeken van Edward van de Vendel. Ik ben er nog niet achter wat het is, maar ik gelóóf zijn verhalen altijd zo. Ik heb echt het gevoel dat ik zijn personages ken, ze zijn zo ongelooflijk levensecht. En hij verstaat de kunst van het weglaten, en hij schrijft heel beeldend en poëtisch.
Dit is geen dagboek van Erna Sassen. Dit boek kwam aan als een mokerslag. Pas gaandeweg kom je erachter wat er loos is, ik vond het zo knap geschreven. Ik wilde die jongen wel uit het boek trekken om hem te troosten.
Acht dagen met Engel van Tanneke Wigersma. Om dit boek moest ik huilen, omdat ik voor het eerst besefte wat misbruik met kinderen doet.
Reis door de nacht was voor mij de eerste echte kennismaking met WOII. Wat vond ik dat spannend en die angst, die beklemming heb ik in dit boek voor het eerst gevoeld.
En dan moet ik toch echt ook nog Sjakie en de chocoladefabriek noemen. Dit boek heb ik letterlijk in een ruk uitgelezen, ik herinner me dat ik ook op de wc en in bad niet kon stoppen met lezen tot het uit was.
Vragen: Pieter Feller