Couperus. Een leven in brieven
Louis Couperus. De correspondentie – Bezorger H.T.M. van Vliet – Athenaeum-Polak & Van Gennep – Twee delen in cassette, 977 + 469 blz.
‘Enfin, dat scharrelen met geld zal ik wel tot mijn dood moeten doen, denk ik,’ schrijft Louis Couperus in april 1903 vanuit zijn woonplaats Nice aan zijn uitgever Lambertus Jacobus Veen. En in een brief aan Veen een half jaar later luidt het: ‘God, god. Ik moet zoo rekenen om er te komen. Dat vervloekte geld! Wij leven zoo eenvoudig wij het kunnen doen, misschien alleen reizen wij nog te veel, maar daar heb ik soms zoo een behoefte aan: ik kan niet vastgroeien op een plek, maar verder draai ik iedere sou om die ik uitgeef! En het is altijd rekenen en nog eens rekenen: mijn arme vrouw doet wonderen om de boel aan de gang te houden’. In deze laatste brief doet hij Veen ook het voorstel om de rechten op zijn bijna volledige werk te kopen. In mei 1904 vindt dit zijn beslag. Veen betaalt daarvoor aan Couperus 12.000 gulden, waarvan 5.000 gulden de aflossing is van een eerder verleend voorschot.
Het lijkt vreemd dat een bekend schrijver als Couperus zich zo beklaagt over zijn financiĂ«le situatie. Maar lang niet al zijn boeken waren bestsellers. Na het succes van zijn eerste roman Eline Vere (1889) en de goede verkoop van titels als Majesteit (1893) en De stille kracht (1900) werd het publiek Couperus een beetje moe. De historische en mythologische romans die daarna verschenen waren minder succesvol. Maar ook de verkoop van de uit vier delen bestaande reeks Boeken der kleine zielen (1901-1903) en Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan (1906) viel zwaar tegen. De briefwisseling tussen Couperus en Veen lezend kreeg ik steeds meer bewondering voor de uitgever. Hij bleef zijn sterauteur trouw, verleende hem voorschotten en gaf zijn boeken zeer verzorgd uit, in mooie omslagen en met illustraties van kunstenaars als Jan Toorop. Het is dan wel wat wrang dat Couperus die zelfopoffering van Veen niet lijkt te zien. Weliswaar is hij vaak heel tevreden met de verzorgde uitgave van zijn boeken, maar hij vindt in toenemende mate de honoraria te laag en begrijpt maar niet dat Veen niet meer boeken weet te verkopen. Maar wanneer Veen hem in 1912 vraagt om een wervende tekst voor een prospectus over de reisimpressies Uit blanke steden onder blanke lucht laat hij het afweten met de woorden: ‘Beste vriend, een prospectus zou ik gaarne voor je willen schrijven als ik wist wat er in te zeggen. Maar ik kan heusch zo moeilijk reclame voor mijzelven maken. Misschien kun je zelve iets opstellen …’. De banale alledaagsheid van het verkopen van boeken, zelfs van zijn eigen boeken, was blijkbaar niets voor onze verfijnde estheet.
Een flink deel van de ruim 1.400 in deze uitgave verzamelde brieven zijn van Couperus en Veen en gaan over de productie en uitgave van Couperus’ boeken. Daarnaast is er correspondentie met schrijvers, met de redactie van literaire tijdschriften, met familie, vrienden en bewonderaars en, tegen het einde van zijn leven, met literair agenten over de buitenlandse vertaalrechten en filmrechten van zijn boeken. Want na de Eerste Wereldoorlog ontstond er in Engeland en de Verenigde Staten belangstelling voor Couperus’ vroege romans, vooral voor De stille kracht en Noodlot. Couperus onderhandelde zelfs over de filmrechten ervan!
Is het de moeite waard om enkele weken te besteden aan het doorploegen van deze twee dikke pillen? Jazeker, het is fascinerend. De brieven in het eerste deel beslaan bijna duizend bladzijden, het supplement met de noten voegt daar nog ruim vierhonderd bladzijden in een kleine letter aan toe. Die toelichtingen zijn haast nog leuker om te lezen dan de brieven. H.T.M. van Vliet, de bezorger van de uitgave, geeft daarin een schat aan informatie over de correspondenten en andere zaken waardoor je de brieven in hun juiste context kunt plaatsen.
Couperus schrijft slechts af en toe over de inhoud van zijn boeken. Veel vaker gaat het over het schrijfproces, over zijn leefomstandigheden en over het land en de stad waar hij en zijn vrouw verblijven. Want er wordt veel gereisd én voor langere tijd in het buitenland gewoond. Van 1901 tot 1910 was het Zuidfranse Nice hun woonplaats, gevolgd door enkele jaren in Florence en Rome. Ook maakten zij maandenlange reizen naar Duitsland, de Alpenlanden, Spanje, Noordafrika, Nederlands-Indië, China en Japan. Deze laatste vier bestemmingen bereisden zij in de jaren 1920-1922, in opdracht van de Haagse krant Het Vaderland. De krant betaalde de reis, Couperus leverde een wekelijkse column met reisimpressies. Deze columns waren heel populair bij de lezers van de krant, zoals ook ruim dertig jaar eerder zijn eerste roman, Eline Vere, een hit was geweest toen het als feuilleton in dezelfde krant verscheen.
In brieven zoals de hier verzamelde, die niet met het oog op publicatie zijn geschreven, leer je de correspondenten goed kennen. Couperus hartstochten – en ook zijn ijdelheden en stokpaardjes – staan ongefilterd op papier. De brieven tussen schrijver en uitgever vormen voor mij het hoogtepunt. Maar ook de sfeer van het deftige en wat kleinburgerlijke Den Haag, het veel feestelijker leven in Nice en het gevoel van voldoening waarmee Couperus flaneert tussen de antieke monumenten in Rome en Florence zijn treffend beschreven. Daaruit wordt ook duidelijk dat Couperus zich bijna overal gelukkiger voelde dan in Nederland. Wanneer de Eerste Wereldoorlog het echtpaar dwingt om hun geliefde ItaliĂ« te verruilen voor een etage aan de Hoogewal in het druilerige Den Haag, is dat een schok. Die enigszins wordt verzacht door de groeiende waardering voor de schrijver en zijn werk, de vele uitnodigingen voor lezingen en de lucratieve reizen voor Het Vaderland. Bij zijn zestigste verjaardag, in juni 1923, wordt hij gehuldigd, geridderd en schenken zijn bewonderaars hem en zijn vrouw een kleine villa in De Steeg, bij Arnhem. Hij is dan al een tijdje ziek en verzwakt, nadat tijdens de reis door Japan een jaar eerder paratyfus heeft opgelopen. Een maand na de feestelijkheden overlijdt hij in zijn nieuwe huis.