Harde nonnen en slechtziende kinderen
Monique van Roosmalen verbleef als kind in een blindeninstituut. Na haar studie werkte ze als dramadocente en coach. Daarnaast trad ze op als jazz-zangeres. Eerder publiceerde ze gedichten en verhalen in tijdschriften. Dankbare kinderen huilen niet is haar debuutroman waarin herinneringen en fantasie prachtig zijn samengebracht. Over Dankbare kinderen huilen niet: Mieke heeft slechte ogen. Daarom verhuist ze naar een blindeninstituut, een gesloten gemeenschap waar nonnen de scepter zwaaien. Zonder zelfbeklag vertelt Mieke over de strenge regels, het leven van bidden en straffen. Door haar kinderogen gezien krijgen haar belevenissen vaak iets tragikomisch. Tegen de tijd dat de kloosterzusters minder streng worden, heeft Mieke de hoop op een leuker leven opgegeven. Ze wil niet op het internaat blijven, maar ook daarbuiten voelt ze zich niet thuis. Uiteindelijk ziet ze maar één oplossing: ze onderneemt iets waarmee ze alle regels overtreedt.
Hoeveel jaar heb je zelf op het blindeninstituut gezeten?
Negen jaar, ik ging er naartoe toen ik zeven was (in 1956) en verliet het instituut op mijn zestiende (1965).
Waren er in jouw tijd ook nonnen als begeleiders?
Zowel het internaat als de school werden door nonnen geleid.
Waren de nonnen in jouw tijd ook zo streng als de nonnen bij Mieke?
Ja, dat is zeker vergelijkbaar. Het heeft ook met de tijd te maken. Men hield zich toen nauwelijks bezig met de psyche van kinderen. De nonnen moesten dag en nacht voor ons zorgen, terwijl ze daar geen opleiding voor hadden gevolgd. Er zaten aardige, goedbedoelende nonnen tussen, maar sommigen waren totaal ongeschikt om met kinderen om te gaan. De nonnen hadden een gelofte van gehoorzaamheid afgelegd. Ze mochten niet zelf hun werk kiezen.
Heb jij zelf ook de afstand tussen het instituut en de buitenwereld ervaren?
Voor mij was die afstand groot. In het instituut leefde je in een afgesloten wereld, vooral de eerste jaren dat ik daar woonde. In de gewone wereld voelde ik me snel een buitenbeentje.
Hoe ben je tot je beroep als dramadocente gekomen?
Ik heb eerst de sociale academie gedaan waarmee ik maatschappelijk werkster werd. Tijdens de opleiding kregen we dramatische vorming. Dat vond ik geweldig, vandaar dat ik zelf een hbo tot dramadocente ben gaan doen. In die opleiding ben je veel met taal en vormgeving bezig, je leert dat je verschillend naar situaties kunt kijken. Ik denk dat mijn dramadocentschap bepalend is voor de manier waarop ik schrijf.
Kreeg je de ruimte om je te richten op je hobby’s in het instituut?
Er werd veel aandacht besteed aan lezen en muziek maken. Andere hobby’s waren daar niet zo aan de orde. Je moet je voorstellen dat bijna alle activiteiten in groepsverband plaatsvonden.
Je bent tevens jazz-zangeres, combineert dat goed met het coachen en doceren?
Ik ben vier jaar op zangles geweest en trad gemiddeld vijf keer per maand op. Dat was dus makkelijk met andere taken te combineren. Een kleine tien jaar geleden heb ik de optredens afgebouwd, zing nu alleen nog als ik onder de douche sta.
Hoe heb je Dankbare kinderen huilen niet geschreven?
In eerste instantie had ik een paar korte verhalen geschreven, liet die jaren liggen, totdat anderen me stimuleerden er een boek van te maken. Toen ben ik de verhalen gaan uitbreiden en aan de samenhang gaan werken.
Wat was de aanzet om je debuutroman te gaan schrijven?
Voor mij was het een uitdaging om van een droevige geschiedenis een prettig leesbaar boek te maken waarin niet geklaagd wordt en ook te lachen valt.
Blijft het bij dit debuut of mogen we nog meer romans van je verwachten?
Mijn tweede roman, De derde verdieping is net af. Daarin komen negen ouderen tot leven die samen op de gang van een particulier verzorgingstehuis wonen. Nu hopen dat ik er een geschikte uitgever voor vind.
Vragen: Kirstin Rozema en Pieter Feller