“Ik heb lang mijn moeder proberen te ontzien”
Patricia F. Wessels (1966) is journalist, moeder van twee dochters. Ze groeit op in de volkse Jordaan, in het Amsterdam van de jaren zeventig. In die tijd zijn haar ouders hippies. Het leven van Patricia en haar broertje Lukas zit vol avontuur, maar ook vol onzekerheden en onveiligheid. Na de scheiding van haar ouders blijkt Patricia’s moeder zeer creatief in het leven in armoede. Haar vader komt elke twee jaar een paar maanden ’thuis’ en speelt zijn rol als vader en held dan met verve. De illusie van een gezin wordt met zorg in stand gehouden. Wanneer er weer rust en regelmaat komt als haar moeder een nieuwe liefde vindt, vraagt Patricia zich echter af waar haar moeders loyaliteit ligt. Patricia Wessels legde haar ervaringen vast in De wensdagen, het autobiografische verhaal van haar jeugd. Dit prachtige familieportret is een aanrader voor liefhebbers van het werk van Judith Koelemeijer en Geert Mak.
Wanneer kreeg je het gevoel dat je je verhaal moest opschrijven, omdat het interessant genoeg was voor anderen?
Ik heb lang mijn moeder proberen te ontzien, omdat mijn jeugd voor haar een emotioneel beladen tijd was. Om haar niet te confronteren, voegde ik me naar haar beleving van de geschiedenis. Toen ik 45 jaar was voelde ik de noodzaak om mijn eigen ruimte te gaan innemen. Ik dacht: mijn waarneming en beleving mogen er ook zijn; het is tijd voor mijn verhaal. Ik denk dat het voor anderen interessant kan zijn omdat het een gelaagd verhaal is, persoonlijk, maar ook met universele thema’s. Het schetst bovendien een tijdsbeeld van de jaren zeventig met een leefstijl die volgens mij nauwelijks nog bestaat.
Heb je overwogen om je verhaal in een romanvorm te gieten of stond non-fictie altijd vast?
Ik heb nooit overwogen er een echte roman van te maken. Als journalist heb ik meer ervaring met het schrijven van non-fictie. De werkelijkheid is bovendien kleurrijk genoeg. In romans gelden andere wetten. Als iets daarin bijvoorbeeld te gek of extreem is, wordt het ongeloofwaardig en haakt de lezer af. Terwijl hetzelfde in een waargebeurd verhaal wellicht juist raakt, verwonderd, of geïnteresseerd maakt. Wel heb ik gebruik gemaakt van romantechnieken. Ik ben onder de huid gekropen van het kind dat ik ooit was, om het verhaal vanuit haar beleving te vertellen. Daarbij groeit de manier van kijken mee met het ouder wordende meisje.
Je hebt schrijflessen gevolgd bij Judith Koelemeijer. Wat zijn de belangrijkste dingen die je er geleerd hebt?
Voor mij was die cursus vooral het duwtje in mijn rug dat ik nodig had om het boek echt te schrijven. We maakten allerlei schrijfopdrachten (twee scènes uit het boek zijn tijdens die cursus geschreven) en het was natuurlijk enorm luxe en leerzaam dat we daarop feedback kregen van zowel Judith Koelemeijer als Jan Brokken. Met haar enthousiasme en geloof versterkte Judith mijn vertrouwen dat ik het kon. Ze noemde mijn jeugd een goudmijn en aan het einde van de cursus zei ze dat ik klaar was om een uitgever te gaan zoeken.
Emile Brugman die destijds werkte bij Atlas Contact geloofde in je boek. Waarom is het boek niet bij die uitgeverij verschenen?
Toen Emile Brugman besloot dat hij mijn boek wilde uitgeven, was hij nog uitgever van Atlas Contact. Niet veel later ging hij met pensioen, maar bleef gelukkig wel mijn redacteur. In de vijf jaar die ik nodig had om het boek stukje bij beetje te schrijven, losten verschillende uitgevers elkaar af. En tegen de tijd dat het boek klaar was, besloot de laatste uitgever dat ze het toch niet goed vond passen binnen de portefeuille van Atlas Contact. Emile was het daar niet mee eens en heeft toen direct en met succes een nieuwe uitgever benaderd: Luitingh Sijthoff Amsterdam. Daar was men, net als hij, wel enthousiast.
Wat me opviel waren de gedetailleerde herinneringen en ook de dialogen, die toch al lang geleden hebben plaatsgevonden. Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?
Misschien komt het omdat er tussen je zesde en dertiende veel eerste keren zijn. En wellicht ook omdat het een emotionele, verwachtingsvolle, kleurrijke, avontuurlijke en soms ook wat onveilige tijd was. Ik heb veel uit die tijd intensief beleefd. De dialogen heb ik grotendeels verzonnen. Van sommige gesprekken herinnerde ik me nog ongeveer de inhoud, van sommigen een zin, maar na veertig jaar wist ik natuurlijk niet meer letterlijk wat er gezegd was. Wel heb ik het geprobeerd te schrijven zoals het geweest had kunnen zijn. Ik hoorde de stemmen van de personages daarbij in mijn hoofd.
Je schreef ook dagboeken. Heb je daar veel aan gehad?
Ik heb er hier en daar wat ontbrekende puzzelstukjes in teruggevonden die in de vergetelheid waren geraakt. Verder was het nuttig dat ik sommige herinneringen op die manier kon verifiëren. Verder heb ik waar mogelijk feiten gecheckt via internet. Dan kwam ik bijvoorbeeld op een site met een foto van een witkar, wat het weer makkelijker maakte dat elektrische mini-autootje te beschrijven. Verder was de stapel brieven van en aan mijn vader ook een goede bron van informatie.
Op blz. 283 zeg je: “Nooit zou ik me zo diep in de liefde storten dat ik eraan kapot zou kunnen gaan. Geen enkele man zou ik die macht gunnen.” Is dat gelukt?
Ja, maar daar ben ik niet trots op. Het zit in mijn overlevingssysteem om onafhankelijk te willen blijven. Inmiddels weet ik en heb ik ook ervaren dat liefde er juist om vraagt dat je je durft te verbinden. En dat het juist die diepe verbinding met een ander is, die het zo intens en kostbaar maakt. Als je alles hebt gegeven, heb je misschien veel te verliezen, maar je hebt helemaal niets als je je niet gegeven hebt.
Leven je ouders en Wallie nog? Hebben ze je boek gelezen en wat vinden ze ervan?
Ja, ze leven alle drie nog en ik heb hen het manuscript voor publicatie gegeven. Mijn vader heeft het helemaal gelezen en zei: ‘Ik ben dankbaar dat ik de kans kreeg om door de ogen van mijn kind naar de geschiedenis te kijken. Als ik het over kon doen, zou ik er meer voor je willen zijn.’ De vriend van mijn moeder (Wallie) heeft alleen het tweede deel gelezen waarin hij zelf voorkomt. Hij zei: ‘ik kom er niet goed vanaf, maar ik vind het een goed boek, mooi geschreven, met sterke dialogen.’ Mijn moeder wilde het niet vooraf lezen, om mij mijn creatieve vrijheid te laten zonder daar met haar oordeel tussen te komen. Zij heeft het na publicatie gelezen en heeft het er wel moeilijk mee. Wallie gaat daar nu in mee. Hoewel het boek absoluut geen afrekening is en ook vanuit liefde geschreven, begrijp best dat het confronterend is. Ik denk dat het tijd nodig heeft.
Je hebt zelf twee dochters. Heb je die ook een vrije opvoeding gegeven?
Nee. Of misschien ten dele. Ik heb geprobeerd hen meer structuur te geven en ik denk dat ik ook wel wat meer regels heb gesteld en wat strenger ben geweest, zeker in het rekening houden met anderen. Mijn moeder was beter in haar kinderen loslaten dan ik. Mijn kinderen kregen alle ruimte voor fantasiespel, voor creativiteit, ze mochten hutten bouwen, dingen onderzoeken, klimmen en ravotten, maar ik wilde wel altijd weten waar ze uithingen en met wie. Nu worden ze steeds zelfstandiger en geef ik ze, waar ik denk dat ze het aankunnen, stukje bij beetje meer vrijheid en verantwoordelijkheid. Maar ik ben wel zuinig op mijn dochters.
De wensdagen waren natuurlijk een geweldig idee van je vader. Heb je dat idee overgenomen voor je dochters?
Nee. We vieren Sinterklaas met uitgebreide surprises en ook van de verjaardag maken wij een mooi feest. Op die dagen mogen ze wensen wat ze willen en sommige wensen worden dan vervuld. Hoe leuk en avontuurlijk een wensdag ook is, ze hebben er meer aan als ik er het hele jaar voor ze ben.
Vragen: Pieter Feller