Meeslepende familiegeschiedenis
Het verbrande huis – Bodil de la Parra – Lebowski – 236 blz.
In 2018 stond actrice en toneelschrijfster Bodil de la Parra (* 1963), dochter van filmregisseur Pim de la Parra (* 1940), met de veel geprezen solovoorstelling Het verbrande huis op de planken. In deze voorstelling vertelt ze het verhaal van haar Surinaamse familie. Nu, twee jaar later, verscheen onder dezelfde titel een boek met deze familiegeschiedenis.
Die geschiedenis begint bij Samuel en Solomon de la Parra, twee zeventiende-eeuwse joodse jongens, die door hun moeder uit Portugal worden weggestuurd om te ontkomen aan de meedogenloze katholieke Inquisitie. Ze komen in Suriname terecht, op de zogenaamde Jodensavanne. Onderzoek van de schrijfster wijst uit dat hun nakomelingen zowel tot de tot slaaf gemaakten behoorden als tot de slavenhouders. Vooral dat laatste is voor haar een schokkende ontdekking.
In de negentiende eeuw was het Maurits Julius de la Parra (1867-1927) die zich in Paramaribo vestigde als apotheker-drogist. Onder leiding van diens zoon Richard Leonard (1908-1998), de grootvader van Bodil de la Parra, komt de zaak verder tot bloei. Privé gaat het Richard Leonard echter minder goed: zijn geliefde vrouw Mavis overlijdt op jonge leeftijd, waarna hij achterblijft met twee zoons, Pim en Henk. Zijn zussen Gus, Pop en Jet nemen de zorg voor de jongens op zich. Op zeker moment vertrekt Pim naar Nederland, waar hij – met wisselend succes – een carrière als filmregisseur opbouwt. Zijn beide huwelijken, waaruit drie kinderen worden geboren, lopen op een scheiding uit. Uiteindelijk vestigt hij zich definitief in Paramaribo. Daar zoekt de schrijfster hem op, anderhalf jaar nadat in de nacht van 14 op 15 oktober 2012 het pand waarin ‘R.L. de la Parra’s agenturen’ zo’n 120 jaar was gevestigd, door een brand totaal is verwoest. Vader en dochter bezoeken samen de voor hen zo betekenisvolle plek. Het is dit bezoek dat Bodil de la Parra als startpunt kiest voor de geschiedenis van haar familie.
Ze opent die met een treffend sfeerbeeld, zoals er vele zijn opgenomen in het verhaal. ‘Het is tien uur ’s ochtends en in de binnenstad van Paramaribo vermengen de zoete geuren van tamarinde en rijpe papaja’s met die van benzine, diesel en gasoline. De mensen rijden hier als gekken, ze verdringen elkaar alsof hun leven ervan afhangt.’
Op de fiets rijdt ze samen met haar vader naar de plek van het eens zo imposante pand. Het enige dat is overgebleven, is de rood met zwart geglazuurde drempel, waar ze zo vaak over is gelopen. De vondst is aanleiding om terug te kijken.
Geboren in Amsterdam bezoekt ze op haar zesde samen met haar ouders en haar jongere broer voor het eerst Suriname. Ze maakt er kennis met de oudtantes Gus, Pop en Jet, met tante Jenna, met de neven Noël en Kenneth, en natuurlijk met haar grootvader. Alles is nieuw en anders, maar het voelt voor haar goed om in Suriname te zijn. ‘Bijna als thuis’, stelt ze vast.
Dat gevoel groeit tijdens volgende bezoeken, zoals ook de band met haar overzeese familieleden steeds sterker wordt.
Tijdens het tweede bezoek in 1973 – ze is dan tien – ontdekt ze dat zij en haar broertje in Suriname als ‘wit’ worden gezien, terwijl ze in Amsterdam juist vaak ‘die bruine’ wordt genoemd. Het roept vragen op. ‘Hoe zit het nu eigenlijk met mijn familie? Mag ik me wel thuis voelen in dit land? En wat betekent het eigenlijk om Surinaams te zijn?’ Ze praat er met tante Gus over. ‘Surinaams zijn zit vanbinnen’, zegt die. Ook vertelt haar tante dat de meeste Surinamers gemengd zijn. Terwijl haar kennis van Suriname groeit en het land haar steeds dierbaarder wordt, ontdekt Bodil dat de meeste Nederlanders amper weet hebben van wat er in Suriname speelt en welke bevolkingsgroepen er zijn.
In november 1975 wordt Suriname onafhankelijk. In de jaren daarna is het in veel opzichten onrustig in het land, met als gruwelijk dieptepunt de decembermoorden op 8 december 1982. Alle vermoorde mensen zijn bekenden van de familie De la Parra. De schok en verontwaardiging zijn dan ook groot.
Onrust is er in die jaren ook in het gezin van Pim de la Parra. Nadat zijn huwelijk in een scheiding is geëindigd en zijn eerste Surinaamse film, Wan Pipel (1976) weinig succesvol is gebleken, vertrekt hij naar Aruba, waar hij een nogal onregelmatig leven leidt. Als zijn dochter hem na haar eindexamen gymnasium in 1982 opzoekt, helpt zij hem zijn leven weer enigszins op orde te krijgen.
Vervolgens duurt het vele jaren voordat de schrijfster haar Surinaamse familie terugziet. Afgestudeerd aan de Kleinkunstacademie bezoekt ze in 1992 het land weer. Ondanks alle armoede en onrust die ze er waarneemt, voelt ze zich er meteen weer thuis. En ze voelt de behoefte om haar familiegeschiedenis verder uit te zoeken. Ze wil meer weten over haar oma Mavis bijvoorbeeld en over het slavernijverleden van haar familie. Dat laatste mag niet worden verzwegen, vindt ze.
In de loop der jaren gaat ze zich steeds Surinaamser voelen. Dat leidt tot het plan om een theaterproductie over Suriname te maken, wat resulteert in de succesvolle voorstelling Orgeade Overzee (1995).
Terwijl het met Bodil de la Parra in veel opzichten goed gaat – haar carrière zit in de lift en met haar partner Geert krijgt ze twee kinderen – verloopt het leven van enkele familieleden minder voorspoedig. De verschillende tragische gebeurtenissen gaan haar niet in de kouwe kleren zitten. Dat geldt zeker ook voor de brand die het familiehuis in Paramaribo verwoest. Daarmee ‘is het laatste stukje tastbare geschiedenis van de familie De la Parra van de aardbodem verdwenen’, schrijft ze. Troost vindt ze in de woorden van haar vader. ‘Ik kan altijd de verhalen nog vertellen.’
Dat laatste heeft Bodil de la Parra met verve gedaan in Het verbrande huis. Tijdens haar bezoeken aan Suriname neemt ze waar, registreert ze, onderzoekt ze en heeft ze lief. Alles wat ze ontdekt, heeft ze vervolgens op beeldende wijze bijeengebracht in een meeslepend, en bovenal liefdevol verteld, verhaal. Een verhaal dat van begin tot einde boeit.
Boek bestellen!