Schraal, maar aanwezig
Natuurbeschermers. Een politieke geschiedenis van de natuurbeschermingsbeweging (1930-1960) – Kristian Mennen – Verloren – 327 blz.
Crisis, oorlog en wederopbouw zijn de grote thema’s waar mee men zich grofweg in de periode 1930-1960 bezig hield. Daarom wordt het, ook in de flaptekst, de magere periode voor de natuurbescherming genoemd. Men had, met andere woorden, wel wat beters te doen dan zich met milieu, planten en dieren bezig te houden. Veel boeken over natuurbescherming vertellen daarom maar weinig tot niets over dit tijdvak. Mennen zegt dat als toen een opiniepeiling over het belang van het (politieke) item gehouden werd, de natuurbescherming onderaan zou bungelen. Hoog tijd daar wat aan te doen! De auteur weet ons duidelijk te maken dat natuurbeschermers toen wel degelijk actief waren, maar dat het niet aan de grote klok werd gehangen. Regionaal gebeurde meer dan landelijk. De personen betrokken bij dit alles worden door Mennen adequaat voorgesteld ”zodat lezer weet wie Thysse en Van Tienhoven zijn”.
Indeling
Mennen heeft zijn boek ingedeeld in vier delen. Elk deel bevat een wisselend aantal hoofdstukken, dertig in totaal. Daarnaast is er een inleiding, een conclusie, een (uitgebreid) notenapparaat, een register, de verantwoording en een (ook uitgebreide) bibliografie. En midden in het boek een katern met afbeeldingen, veelal in kleur. Al deze zaken zorgen voor een goed uitgebalanceerde studie, die nu eens niet de bescherming zelf maar de achtergronden op de voorgrond zet. Bescherming en politiek moeten elkaar niet bijten maar samenwerken om tot een optimaal resultaat te komen. Niet voor niets wordt deze uitgave mede mogelijk gemaakt door een groot aantal natuurbeschermingsorganisaties. Bijzonder is dat Mennen voorafgaand aan ieder deel er een soort korte (ca. twee bladzijden) samenvatting van het betreffende deel heeft geplaatst.
Deel 1
Een periode van dertig jaar moet, onder andere vanwege de grote verschillen, niet in een groot betoog gegeven worden, maar onderverdeeld. Mennen doet dat chronologisch. Het eerste deel bevat de “voorgeschiedenis” tot 1930. Het begin kan nog steeds worden gesteld met de oprichting van de “Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten” in 1905, die zich vanaf de oprichting veel bezig hield met de aankoop van natuurgebieden. Natuurmonumenten speelt een belangrijke rol in dit boek, maar ook was er “een wijdvertakt veld van bevriende organisaties”. Over deze organisaties vertelt Mennen in zeven hoofdstukken. Omdat dit deel voorbereidend is op de rest van het boek, verontschuldigt de auteur zich voor mogelijke omissies.
Deel 2
In dit deel staan de jaren dertig centraal. De jaren van het conflict tussen (voornamelijk) de landbouw en de natuurbescherming. In verband met de werkverschaffing werd er veel aan ontginning gedaan, maar natuurbeschermers nogal eens op tegen waren. Van de andere kant bezien was vanwege de crisis de economische kant van groot belang: “Als het ging om verlenen van subsidies door de staat, moest de minister er echter voor zorgen dat het behoud van natuurschoon op de tweede rang stond en niet ten koste ging van de bestaansmogelijkheden van ons volk…”. In de hoofdstukken 8 t/m 15 belicht Mennen de situatie in de jaren dertig, waarbij van belang was dat de “Contactcommissie” veel (politiek) werk overnam van Natuurmonumenten.
Deel 3
Mennen schetst in dit deel de natuurbescherming tijden de Tweede Wereldoorlog. Vanzelfsprekend is dat gevechtshandelingen niet best waren voor de natuur. Maar hoe zat dat tijdens de bezetting. We horen dat verscheidene Duitse militairen, inclusief bevelhebbers, het met de regels niet zou nauw namen. Van Tienhoven beklaagde zich nog per brief aan de opperbevelhebber. Maar ook Nederlanders, vooral in de hongerwinter zorgden voor schade aan de natuur. Ook besteedt de auteur aandacht aan de wettelijke situatie.
Deel 4
Uitgangspunt is de vergadering in 1948 over de “Stellingen over de verhouding Natuurbescherming – Landbouw”. Uit het resultaat blijkt dat onderhandelen veel voor de natuurbeschermers opleverde. Tot 1960 en in mindere mate daarna, kwamen de conflicten voort uit mechanisering, ruilverkavelingen en schaalvergroting. Ook in dit hoofdstuk de rol van de in 1946 opgerichte organisatie Voorlopige Natuurbeschermingsraad. En hoe zat het met de aanhang in deze periode?
Conclusie
Het allereerste wat Mennen aanhaalt is het perspectief. Kijk je naar de wetten e.d. dan gebeurde er inderdaad weinig in dit tijdvak, maar intern maakte natuurbescherming een groei door onder de aanhang. Wat er te concluderen valt moet de lezer maar zelf ontdekken: het is heel wat! Een oordeel over het boek zelf is snel gegeven. Mennen lardeert zijn vlotte betoog met diverse anekdoten, waardoor zijn studie zeer leesbaar is. Wel de originele volgorde gebruiken om de verbanden goed te kunnen zien! Voor veel natuurbeschermers van nu is het misschien een uitdaging te zien dat niet alleen de meanderende beek, de waterjuffer of de grote gele kwikstaart van belang zijn, maar ook de wettelijke en politieke achtergronden. Dus is deze studie een waardevolle aanwinst in de boekenkast van iedereen die de natuur een warm hart toedraagt.
Kees de Kievid
Boek bestellen!