Schrijven is de beste therapie, volgens Bettina Drion
Bettina Drion(1968) werkte tien jaar als secretaresse Raad van Bestuur bij een multinationaal concern. Toen haar drie kinderen klein waren gaf ze haar baan op en begon ze een studie Algemene Cultuurwetenschappen, met als disciplines filosofie, literatuur, kunst en cultuurgeschiedenis. De studie bleek een belangrijke drijfveer voor haar keuze om verhalen te schrijven. In het voorjaar 2011 verscheen haar roman Porselein.
Haar laatste boek Scherven – Nazaten van foute Nederlanders over hun familieverleden is in maart 2013 verschenen. Naast het schrijven geeft zij schrijfles aan volwassenen en aan kinderen van de middelbare school, en houdt ze workshops ‘Verhalen verzinnen’, in combinatie met een verhalenwedstrijd, voor basisscholen.
Wilde je als kind al schrijver worden of had je heel andere dromen?
Als kind wilde ik turnster worden en daarna sportlerares, maar uiteindelijk belandde ik in het internationale bedrijfsleven. Schrijven deed ik vanaf mijn twaalfde in een dagboek, heel intensief. En nog steeds, ik heb er inmiddels meer dan zestig volgeschreven. Ik had als kind een levendige fantasie en verzon wel verhaaltjes, maar die liet ik nooit aan anderen lezen. Ik vond ze niet goed genoeg, denk ik. Pas na mijn dertigste liet ik weleens iets aan iemand lezen en ik was dan verrast als diegene het goed vond.
Las je als kind veel en wat waren je favoriete boeken?
Ik las veel en graag. Mijn moeder, die vroeger in een bibliotheek had gewerkt, moedigde dit ook aan. Ik hield van Astrid Lindgren, maar dan niet van Pipi Langkous of Karlsson, maar van Samen op het eiland Zeekraai, De gebroeders Leeuwenhart of Mio, mijn Mio. En Mompti van Vaszary vond ik ook heel mooi. Het waren ik-boeken over gevoelige antihelden en -heldinnen die net iets buiten de wereld stonden. Er klonk iets oprechts in door wat mij raakte en ik las ze heel vaak opnieuw, soms wel tien keer. Maar ik las ook graag jongensboeken; Paddeltje, Tom Sawyer, De Scheepsjongens van Bontekoe, de AFC’ers, Meester van de Zwarte Molen.
Is het feit dat je ontdekte dat je grootvader ‘fout’ was in de oorlog de reden geweest dat je bent gaan schrijven?
Absoluut niet. Schrijven doe ik al van kind af aan; het is mijn manier om met de dingen die op me af komen om te gaan. Pas als ik bepaalde ervaringen op papier heb kunnen ‘vangen’, kan ik ze goed verwerken. In die zin is het dan wel weer logisch dat ik ook een verhaal moest schrijven over mijn grootvader. Maar dat deed ik pas tien jaar na de ontdekking dat hij fout was geweest. In die tussentijd had ik mijn eerste boek, Een doodgewone week, al geschreven en waren er een paar korte verhalen gepubliceerd waarmee ik prijzen had gewonnen.
Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen het verhaal in Porselein en het leven van je grootvader en jouw leven?
Porselein is een mengsel van feiten en fictie. De verhaallijn van Sam is gebaseerd op het leven van mijn grootvader. Ik gebruikte als bronnen de feiten die ik over hem vond in de archieven en de aangrijpende brieven die hij voor zijn vrouw schreef in de gevangenis voor zijn executie, en ik vulde die informatie aan met herinneringen van mijn eigen vader. Voorbeelden van de feiten die ik heb gebruikt zijn mijn grootvaders beroep, schrijver bij het Bevolkingsregister; zijn zwager die hem bij de NSB haalde; de man van wie hij in de ban raakte en die hem overhaalde zich bij de SD aan te sluiten, het dochtertje dat hij en mijn oma in de oorlog verloren aan difterie; de toedracht rond zijn berechting door het Militair Gezag en zijn executie op drieëndertigjarige leeftijd. Ik heb mijn best gedaan om zijn oorlogsdaden zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven. Hierin heb ik hem beslist niet gespaard; ik heb ‘m zelfs iets in de schoenen geschoven waarvan ik niet eens helemaal zeker weet of hij het wel gedaan heeft. Maar ik wilde op geen enkele manier zijn daden goedpraten of vergoelijken, ik wilde me alleen proberen voor te stellen hoe iemand tot zulke daden komt. Verder heb ik zelf ingevuld wat ik niet wist, die artistieke vrijheid heb ik als romanschrijver. En wat voor het verhaal niet van belang was heb ik weggelaten. Mijn grootouders hadden bijvoorbeeld meerdere kinderen, maar ik heb alleen de oudste (Pieter, gebaseerd op mijn vader) als personage opgevoerd.
Bij Susan, de kleindochter uit de tweede verhaallijn, zijn er ook verschillen. Zij is anders dan ik, bovendien is ze gescheiden, terwijl ik al ruim vijfentwintig jaar samen ben met mijn man, met wie ik drie kinderen heb. Maar de angst die Susan heeft nadat ze ontdekt wat haar grootvader heeft gedaan herken ik zelf wel; je ervoor willen verstoppen, net doen alsof het niets met jou te maken heeft. Dat heb ik zelf ook lang gehad.
Om een roman te schrijven over iets dat zoveel impact heeft gehad op je eigen leven zal het lastig zijn geweest om afstand te kunnen bewaren. Hoe ben je daar mee omgegaan?
In het begin ging het best goed. Ik had immers ervaring met romanschrijven en ik had mijn verhaal al redelijk goed uitgewerkt voordat ik begon met schrijven. Ik deed uitgebreid onderzoek in de archieven en ik voerde gesprekken met mijn vader, om zijn vader zo dicht mogelijk naar de werkelijkheid te schetsen. Maar die gesprekken waren best heftig; mijn vader had aanvankelijk moeite erover te praten, hij had alles verdrongen. Toen ik over de afschuwelijke zaken hoorde die het gezin had meegemaakt na de oorlog, greep dat me erg aan. Daarom vond ik dat er een tweede verhaallijn bij moest komen – die van zijn kleindochter, vanuit het heden – om te tonen wat de gevolgen van mijn grootvaders daden voor zijn vrouw en zijn kinderen waren na de oorlog. Maar die keuze betekende dat ik zelf onderdeel werd van het verhaal dat ik schreef, en dat was best ingewikkeld.
Het hele schrijfproces was een voortdurende slingerbeweging tussen veroordelen en vergeven. Ik ben er uiteindelijk bijna vijf jaar mee bezig geweest. Het kwam regelmatig voor dat ik het manuscript in een la slingerde en het pas maanden later, als ik voldoende afstand had genomen, weer oppakte. Want ik had inmiddels ook een band met Sam, alias mijn hoofdpersonage, hoe zweverig het ook klinkt. Het was alsof hij wilde dat ik hem een stem gaf, mijn grootvader was zelf namelijk na zijn executie door iedereen doodgezwegen. En naarmate het schrijfproces vorderde begon ik ook meer begrip te krijgen voor zijn keuzes hoe desastreus die ook waren. Het is voor ons, na de oorlog, veel te makkelijk om te oordelen zonder alle feiten en omstandigheden precies te kennen of te onderzoeken. En het hielp dat mijn vader, naarmate het verhaal vorderde, steeds makkelijker over zijn verleden kon praten. Hij wilde zelf heel graag dat dit verhaal geschreven werd. Dit werkte voor mij als een stuwende kracht.
Wat heeft je doen besluiten om na Porselein nog een boek – Scherven – aan dit onderwerp te wijden?
Dat kwam door de reacties die ik kreeg op Porselein. Ik kreeg veel mails van mensen die opgelucht waren dat ik het onderwerp ter sprake bracht. Ook tijdens lezingen en boekbesprekingen bleek er altijd wel iemand te zijn die ook uit een gezin van foute ouders kwam en die mede door Porselein de moed had erover te praten. Maar vooral door mijn vaders reactie en zijn verandering na de publicatie. Hij was zo opgelucht dat hij niet meer een deel van zichzelf hoefde te verzwijgen. Ook anderen viel het op hoeveel meer ontspannen hij was geworden. Hij kreeg alleen maar begrip, en werd door niemand veroordeeld op zijn vaders keuzes. Ik wilde mijn vaders ervaringen en die van anderen gebruiken om het taboe verder te doorbreken. Zo ontstond het idee voor Scherven, dat in maart ’13 is verschenen. Scherven is literaire non-fictie. Het is een toegankelijk boek voor mensen die meer willen weten over de keuzes van foute Nederlanders en het taboe dat er nog steeds rust op het leed van hun nazaten – en dat terwijl deze nazaten naar schatting tien procent van de bevolking uitmaken. De geïnterviewden in het boek vertellen openlijk over het ontkennen of verstoppen van een belangrijk deel van hun familiegeschiedenis, over hun loyaliteitsproblemen en hun isolement. Maar ook over de noodzaak die ze voelen het verleden tot op de bodem uit te zoeken en over de opluchting er eindelijk over te mogen spreken. Ik heb het leed van NSB-nazaten van verschillende invalshoeken proberen te benaderen; één van de geïnterviewden is bijvoorbeeld Grimbert Rost van Tonningen. Vanwege zijn naam kón hij niet zwijgen over de daden van zijn vader, NSB voorman Meinoud Rost van Tonningen en dat had een enorme impact op zijn leven, waar hij overigens bewonderenswaardig goed mee om heeft weten te gaan. Bij de andere verhalen zoom ik weer op andere aspecten in, zoals het moeten zwijgen over het verleden of de angst het verleden te onderzoeken.
Werkte het schrijven ook als een therapie voor je?
Voor mij is schrijven is de beste therapie die er bestaat, ik zou geen effectievere methode weten. Maar of dat ook voor het schrijven van Porselein gold, heb ik lang betwijfeld. Het was een boek dat ik móest schrijven, maar het haalde zoveel overhoop dat ik tijdens het schrijfproces heel vaak dacht dat ik er maar beter mee kon stoppen. Uiteindelijk heeft het me wel veel rijke ervaringen gebracht.
Aan wie heb je je manuscript van Porselein als eerste laten lezen en waarom?
De eerste versie heb ik als eerste aan mijn vader laten lezen. Het duurde drie weken voordat hij eraan durfde te beginnen, maar toen had hij het ook binnen drie dagen uit. Hij wilde dat iedereen dit boek zou lezen. Dat was voor mij de grootste stimulans om door te zetten.
Ben je nu bezig met een volgende boek en kun je iets zeggen over het onderwerp?
Ik heb wel ideeën voor een volgend boek maar daar wil ik nog niet veel over kwijt. Zaken als veroordelen, keuzes maken, de rol van het toeval en de onmacht van een mens om de gevolgen van zijn of haar daden te kunnen inschatten spelen wel weer een rol.
Welke boeken lees je zelf ter ontspanning of ter inspiratie, en welke titels kun je de bezoekers van onze website aanraden?
De afgelopen maanden heb ik samen met mijn literatuurclub Dantes Goddelijke Komedie gelezen, maar dit boek zou ik niemand ter ontspanning willen aanraden. Hoewel het prachtig geschreven is, op een sublieme manier in elkaar zit en het een heel verrijkende ervaring is om gelezen te hebben, vond ik het ook een taaie kluif. Schrijvers van (oorlogs)boeken die mij hebben geïnspireerd zijn Philippe Claudel met Het verslag van Brodeck, over de gruweldaden die een mens kan begaan om zichzelf te redden en om de noodzaak hierover te zwijgen. Verder Jonathan Safran Foer, Alles is verlicht, over de zowel tragische als hilarische zoektocht van de hoofdpersoon naar het leven van zijn grootvader. En De voorlezer van Bernhard Schlink, over hoe ver je gaat om een geheim te bewaren. Laatst heb ik HhhH van Laurent Binet gelezen, een meeslepend verhaal over de aanslag in 1942 op Himmlers rechterhand Heidrich. En binnenkort ga ik met De Vergelding van Jan Brokken beginnen.
De vragen zijn gesteld door Pim Molemaker en Pieter Feller