Siebelink en zijn literaire liefdes
De blauwe nacht – Jan Siebelink – De Bezige Bij – 308 blz.
Simon Aardewijn, de hoofdpersoon uit Jan Siebelinks roman De blauwe nacht, heeft in zijn huis in het Franse Médan een heiligdom. Het is een raamloos vertrek dat slechts een tafel, een stoel en een lamp bevat. Op die tafel ligt een exemplaar van de roman À rebours van de auteur Joris-Karl Huysmans. Simon trekt zich dagelijks even terug in deze kamer om een passage te lezen in dit uit 1884 daterende boek, het ‘brevier van de decadentie’. Hij kent de tekst ervan bijna uit zijn hoofd.
Niet alleen Simon vereenzelvigt zich in hoge mate met À rebours, ook voor Siebelink zelf is het een belangrijk boek. Het vormde hem als schrijver, veel van zijn vroege werk is door Huysmans beïnvloed. In 1976 vertaalde Siebelink het boek in het Nederlands. Nu, bijna veertig jaar later, grijpt hij er opnieuw naar terug. Meer dan enig ander van zijn boeken is De blauwe nacht geïnspireerd door À rebours. Je zou zelfs kunnen stellen dat het ‘een hommage aan’ is. Of misschien zelfs ‘een variatie op’. Hoe het ook zij, Siebelinks nieuwste roman zit vol literaire dwarsverbanden en grossiert in verwijzingen naar de Franse literatuur en cultuur van het einde van de negentiende eeuw, het fin de siècle.
Simon is een ambtenaar met pensioen. Hij en zijn vrouw Marthe wonen in Médan, een dorp even buiten Parijs, in een mooi huis aan de rivier. Emile Zola, Manet, Mallarmé en Debussy verbleven er ooit, Simon realiseert zich dat iedere dag. Hij heeft zich voorgenomen te promoveren op het onderwerp waar hij al zijn leven lang mee bezig is, de decadentie en het symbolisme in de Franse literatuur aan het einde van de negentiende eeuw. Zijn Leidse promotor is zo onder de indruk van zijn kennis dat hij hem vraagt een reeks colleges te verzorgen voor zijn studenten. Die colleges zijn bijzonder succesvol, de zaal zit iedere keer vol. Simon doceert niet, zijn presentatie is veel persoonlijker: ‘hij vertelde, weidde uit, stortte zijn hart uit’. Een persoonlijke, hartstochtelijke benadering dus, de houding van een gepassioneerde liefhebber. Niet die van een objectief analyserende wetenschapper. Maar de studenten waarderen het, zijn enthousiasme slaat op hen over. Na het laatste college in de reeks verrassen ze Simon, Marthe en hun dochter Elsa met een reconstructie van het befaamde ‘zwarte diner’ uit À rebours.
Ofschoon Simon vrijwel dagelijks in Parijs de Bibliothèque National bezoekt om er literaire archieven en bijzondere drukken te bestuderen, vordert zijn onderzoek nauwelijks. Het lukt hem niet iets op papier te zetten waarover hij tevreden is: ‘Een nieuw vel papier. Woorden dansten voor zijn ogen: decadent, dilettant, dandy. Opnieuw voelde hij dat iets in hem, als een spaak in het wiel, het zuivere denken belemmerde. Wat eis ik dan van mezelf, vroeg hij zich af. Een redenerende rede. Een “raison raisonnante”. In het Frans klonk het beter, zuiverder.’ Je voelt dat hij geen afstand kan nemen, dat hij te dicht op zijn onderwerp zit, zich vereenzelvigt met de inhoud én de uiterlijke verschijning ervan: ‘De slotzin van de roman suggereert een religieuze oplossing. “À rebours” zelf is leegte. [….] De dandy rouwt omdat hij vanbinnen leeg is. Hij kleedt zich daarom voyant. De finishing touch van zijn verschijning is de bloem in het knoopsgat. Een viooltje of een gardenia. De dandy en zijn bloem zijn onafscheidelijk.’
Parijs is ook het decor van de zwerftochten die Simon vrijwel dagelijks onderneemt wanneer hij klaar is met zijn werk in de bibliotheek. Hij bezoekt zijn dochter Elsa, zijn minnares Judith en de hoeren. Het is het Parijs van de vroege jaren zestig. De stad wordt belaagd door de terreurorganisatie OAS, die tegen de afscheiding van Algerije is en de oorlog heeft verklaard aan Frankrijk. Generaal De Gaulle staat bovenaan de dodenlijst. Na de politici zijn de terrassen het meest geliefde doelwit van de bomaanslagen. Simon ontsnapt ternauwernood aan een van deze aanslagen, maar hij raakt er wel bij gewond. De druk van zijn mislukkende onderzoek, de gespannen sfeer in de stad en zijn gecompliceerde relaties met vrouwen – vooral die met zijn dochter, die zich tot iets meer dan een vader-dochter relatie lijkt te kunnen ontwikkelen – brengen hem langzaam maar zeker in een roes waarin hij de werkelijkheid steeds minder van waanvoorstellingen kan onderscheiden.
Siebelink laat in De blauwe nacht zaken samenkomen. De Franse literatuur en cultuur van het fin de siècle zijn niet alleen het onderwerp van Simons onderzoek, het is voor hem ook een manier van leven geworden. Dat is zichtbaar in zijn hang naar esthetiek en zijn voorliefde voor decadentie. De ‘altaarkamer’ voor À rebours is al genoemd. Een ander voorbeeld is de manier waarop hij zijn eigen beleving van een bezoek aan een prostituee vormgeeft: als een symbolist, het wordt theatraal en surrealistisch. Ook zijn er overeenkomsten tussen Siebelink en zijn hoofdpersoon. Simons bezetenheid voor het fin de siècle komt deels voort uit het feit dat hij zich aan een calvinistische opvoeding heeft moeten ontworstelen, iets dat ook bij Siebelink zelf het geval is geweest.
De symboliek is in De blauwe nacht overvloedig aanwezig. Ik vind dat, wanneer het intelligent wordt gebruikt, mooi. Als je daar niet bevattelijk voor bent zal je leesplezier misschien wat minder zijn. Daarnaast overtuigde het boek mij meer naarmate het vorderde, vooral omdat je Simon onafwendbaar op een catastrofe ziet afstevenen. De hallucinerende laatste hoofdstukken zijn meeslepend, het slot groots. Om met een Frans compliment te eindigen: Chapeau!